12.11.24 - Les 4

Goedemiddag heren!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Goedemiddag heren!

Slide 1 - Slide

Inhoud
  • Hoe gaat het met je vandaag?⌚5 Min.
  • Herhaling les 3 ⌚5 Min.
  • Smalltalk: Thema Wonen ⌚25 Min.
  • Werkwoorden hebben + zijn ⌚15 Min.
  • Pauze ⌚10 Min.
  • Oefenen met werkwoorden hebben+ zijn ⌚20 Min.
  • Spel: 30 Seconds thema wonen ⌚15 Min.
  • Afronden ⌚5 Min.

Slide 2 - Slide

Smalltalk: Thema Weekend

Slide 3 - Slide

Hoe gaat het met je vandaag?

Slide 4 - Slide

Herhaling les 3
  • Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
  •  Maak het rijtje af

Slide 5 - Slide

Smalltalk Thema Wonen

Slide 6 - Slide

Welke woorden kennen jullie al over thema wonen?

Slide 7 - Open question

Thema: Werkwoorden hebben + zijn

Slide 8 - Slide

Werkwoorden hebben + zijn
  • "Hebben" gebruik je om bezit aan te geven: "Ik heb een boek."
  • "Zijn" gebruik je om te zeggen hoe iets is of wie iemand is: "Ik ben een student."

  • Beide werkwoorden zijn essentieel voor het vormen van zinnen in het Nederlands en helpen je om basale informatie over jezelf, anderen, en je omgeving te geven.

Slide 9 - Slide

Werkwoord hebben
  • Betekent 'to have' in het Engels
  • Het is een van de basiswerkwoorden die je nodig hebt om bezit aan te geven.
  • Je gebruikt het ook vaak om te praten over ervaringen, situaties of verplichtingen 

Slide 10 - Slide

De vervoeging (Hebben en zijn)
  • Ik -> heb - ben
  • Jij -> hebt - bent
  • Hij/zij/het -> heeft-  is
  • Wij -> hebben - zijn
  • Zij -> hebben - zijn 
  • Jullie -> heeft - zijn
  • U -> heeft - bent

Slide 11 - Slide

Werkwoord zijn
  • Betekent 'to be' in het Engels
  • Het is een fundamenteel werkwoord om te beschrijven hoe dingen zijn.
  • Het helpt je om informatie over jezelf en anderen te geven, en om situaties te beschrijven 

Slide 12 - Slide

De vervoeging
  • Ik ->
  • Jij ->
  • Hij/zij/het ->
  • Wij ->
  • Zij ->
  • Jullie ->
  • U ->

Slide 13 - Slide

Even oefenen..

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Pauze (10 Min.)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Spel: 30 Seconds (Wonen)
  • Kennen jullie het spel '30 seconds'?
  • Je probeert in het Nederlands 5 woorden in 30 seconden te omschrijven en de andere leden moeten proberen het juiste woord te raden.
  • Het woord zelf mag je absoluut niet benoemen,
  • Je mag synoniemen gebruiken
  • Heb je na 30 seconden 3 woorden weten te raden? Dan krijg je 3 punten. Per juiste woord ontvang je 1 punt. Bij 15 punten is er een winnaar. 

Slide 18 - Slide

Afronding
  • Blijf overal gramamtica oefenen
  • Wees niet te streng voor jezelf, het komt zeker goed!
  • Grammaticale fouten maken wordt tijdens het spreken getolereerd. Bij schrijven iets minder. 

Slide 19 - Slide

Thank you and see you next week Tuesday!

Slide 20 - Slide