This lesson contains 21 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom
Dectie
ze zggeen
dat het neit utimakat
of je de ltteers in een wrood
op de geode ptaals zet
als je de ersete ltteer maar aan het bgien
en de ltaatse aan het enid shcijfrt
spant ireedeen wat er saatt
woraam o woaram
weet die sekkul van nreldedans dat neit
met dat sfufe ktole dectie
dan hlaade ik mesihcsin ook enes een ngeen
in ptlaas van een dire of een tewe.
(Hans Hagen)
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Lezen
Waar werken we aan (doel)?
Grammatica...weer een paar stappen verder!
Samen oefenen
Aan de slag!
Les afsluiten
Slide 2 - Slide
Lezen
timer
10:00
Lezen is denken met andermans hoofd.
Filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860)
Slide 3 - Slide
Doel
Je kunt een zin verdelen in zinsdelen en elk zinsdeel benoemen.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Altijd een vaste volgorde...ALTIJD!
1. Zoek de persoonsvorm (pv) en zoek de overige werkwoorden (gezegde).
2. Verdeel de zin in zinsdelen (verplaatsingsproef).
3. Zoek het onderwerp.
4. Zoek het gezegde en kijk of het een ww gezegde of nw gezegde is.
5. Zoek het lijdend voorwerp (alleen bij een ww. gezegde).
6. Zoek het meewerkend voorwerp.
7. Zoek het voorzetsel voorwerp.
8. Zoek de bijwoordelijke bepalingen.
Slide 6 - Slide
Even oefenen...
De topman van Jumbo ziet bij nader inzien af van een deel van zijn bonus.
Slide 7 - Slide
Lijdend voorwerp (LV)
Het zinsdeel lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt of het voorwerp dat iets ondergaat.
Het lijdend voorwerp zit niet altijd in de zin.
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Je vindt het lijdend voorwerp op de volgende manier:
Wie/wat + onderwerp + gezegde?
Slide 8 - Slide
Het meewerkend voorwerp
Slide 9 - Slide
Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).
Regel: bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.
Aan/voor wie + onderwerp + werkwoordelijk gezegde + lijdend voorwerp
Slide 10 - Slide
Basisregel gezegde
Gezegde = alle werkwoorden in de zin, dus ook de PV!
Een zin heeft altijd een gezegde!
- een werkwoordelijk gezegde
of
- een naamwoordelijk gezegde
Slide 11 - Slide
Het verschil
papa (doet)praten mama (is)lief
pop (doet ) huilen koekje (is) lekker
vis (doet) zwemmen bord (is) vies
hond (doet) blaffen film (is) leuk
werkwoordelijk gezegdenaamwoordelijk gezegde
Slide 12 - Slide
Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of ietsis(of wordtof blijft).
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een:
Werkwoordelijk deel = alle ww in de zin. Er moet een koppelww bij zijn!
Naamwoordelijk deel = bevat een zelfstandig en/of bijvoeglijke naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
vb. Na een zware nederlaag kunnen spelers dagenlang terneergeslagen blijven.
Wat +PV+OND+overige werkwoorden? Het antw. is het naamwoordelijkdeel
Slide 13 - Slide
Koppelwerkwoorden
Een koppelwerkwoord plakt een eigenschap aan het onderwerp vast!