Werkwoordsvormen - 1hv

Het voorstel (bieden) een goede oplossing voor het probleem.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het voorstel (bieden) een goede oplossing voor het probleem.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 1 - Quiz

Het voorstel (bieden) een goede oplossing voor het probleem.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
bied
B
bieden
C
biedt
D
biedden

Slide 2 - Quiz

Nu (beoordelen) de jury niet positief.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 3 - Quiz

Nu (beoordelen) de jury niet positief.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
beoordeelt
B
beoordeeldt
C
beoordeeld
D
beoordelen

Slide 4 - Quiz

(Vinden) je leraar het goed dat je nu met je mobiel belt?

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 5 - Quiz

(Vinden) je leraar het goed dat je nu met je mobiel belt?

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt
D
Vinden

Slide 6 - Quiz

De hondenpoep (verspreiden) gisternacht een vreselijke geur.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?

A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 7 - Quiz

De hondenpoep (verspreiden) gisternacht een vreselijke geur.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
verspreid
B
verspreide
C
verspreidt
D
verspreidde

Slide 8 - Quiz

Het (gebeuren) nu niet meer.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 9 - Quiz

Het (gebeuren) nu niet meer.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
gebeuren

Slide 10 - Quiz

(Worden) je volgende week nog opgenomen in de selectie?

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 11 - Quiz

(Worden) je volgende week nog opgenomen in de selectie?

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
Word
B
Werd
C
Wordt
D
Worden

Slide 12 - Quiz

Ik ben in 2009 (verhuizen) naar Amsterdam.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?

A
PV TT
B
VD
C
PV VT
D
INF

Slide 13 - Quiz

Ik ben in 2009 (verhuizen) naar Amsterdam.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd
D
verhuizen

Slide 14 - Quiz

Gisteren (wachten) zijn zusjes niet op hem.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?

A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 15 - Quiz

Gisteren (wachten) zijn zusjes niet op hem.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
wachte
B
wachten
C
wachtte
D
wachtten

Slide 16 - Quiz

Dat het vaker (gebeuren) is, blijkt uit het rapport.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 17 - Quiz

Dat het vaker (gebeuren) is, blijkt uit het rapport.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
gebeuren

Slide 18 - Quiz

De kinderen mogen daarover niet (klagen).

Hoe heet deze werkwoordsvorm?

A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 19 - Quiz

De kinderen mogen daarover niet (klagen).

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
klagen
B
geklagen
C
klaagden
D
klaagten

Slide 20 - Quiz

De herdershond (gehoorzamen) tegenwoordig zijn baasje bijna nooit.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?

A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 21 - Quiz

De herdershond (gehoorzamen) tegenwoordig zijn baasje bijna nooit.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
gehoorzaamd
B
gehoorzaamde
C
gehoorzaamt
D
gehoorzamen

Slide 22 - Quiz

De schrijfster heeft lang (tobben) over de titel van haar boek.

Hoe heet deze werkwoordvorm?

A
PV TT
B
VD
C
PV VT
D
INF

Slide 23 - Quiz

De schrijfster heeft lang (tobben) over de titel van haar boek.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?

A
getobben
B
getobd
C
getobt
D
getobdt

Slide 24 - Quiz

Het concertkaartje (worden) je morgen toegestuurd.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
VD
C
PV VT
D
INF

Slide 25 - Quiz

Het concertkaartje (worden) je morgen toegestuurd.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
word
B
werd
C
wordt
D
worden

Slide 26 - Quiz

Vorig jaar (geloven) mijn vader niet dat dat mogelijk was.

Hoe heet deze werkwoordsvorm?

A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 27 - Quiz

Vorig jaar (geloven) mijn vader niet dat dat mogelijk was.

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
geloofde
B
geloofd
C
geloofdde
D
geloofdt

Slide 28 - Quiz

Zullen we de volgende keer gaan (lopen)?

Hoe heet deze werkwoordsvorm?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 29 - Quiz

Zullen we de volgende keer gaan (lopen)?

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
lopen
B
gelopen
C
liepen
D
looppen

Slide 30 - Quiz

Na 10 minuten werd de les weer (hervatten).

Hoe heet deze werkwoordsvorm?

A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 31 - Quiz

Na 10 minuten werd de les weer (hervatten).

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
hervat
B
hervadt
C
hervad
D
hervatten

Slide 32 - Quiz