Geef een omschrijving van de begrippen: homogene- en heterogene goederen? Geef van elk ook een voorbeeld
1 / 25
next
Slide 1: Open question
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Geef een omschrijving van de begrippen: homogene- en heterogene goederen? Geef van elk ook een voorbeeld
Slide 1 - Open question
Welke zin uit de tekst hiernaast verklaart waarom op de markt van snijbloemen de aanbodlijn van snijbloemen naar rechts is verschoven? Verklaar je antwoord.
Slide 2 - Open question
Maak een tekening waarin je duidelijk aangeeft wat het consumentensurplus is. Zorg ook voor een legenda.
Slide 3 - Open question
Wat voor soort markt is de markt van Cola?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Volkomen concurrentie
D
Monopolistische concurrentie
Slide 4 - Quiz
als het inkomen van mensen met 10% stijgt dan...
A
schuift de vraaglijn naar rechts
B
schuift de vraaglijn naar links
C
verandert alleen het punt op de vraaglijn
D
verandert er niets
Slide 5 - Quiz
Als het minder goed gaat met de economie, verschuift de vraaglijn van vliegreizen
A
naar links
B
naar rechts
C
hij verschuift niet
D
alleen een punt op de lijn verandert
Slide 6 - Quiz
Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie
Slide 7 - Quiz
I Bij homogene goederen is de concurrentie minder dan bij heterogene producten II Naarmate er meer concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
Slide 8 - Quiz
Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Maastricht?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolie
C
Oligopolie
D
Monopolistische concurrentie
Slide 9 - Quiz
I Door verhoging van de benzineprijzen zal de aanbodlijn van dure auto's naar links verschuiven. II Door de strenge winter zal de vraag naar energie naar rechts verschuiven.
A
Beide beweringen zijn juist .
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Als de vraag naar een goed toeneemt...
A
Verschuift de vraaglijn naar rechts.
B
Verschuift de vraaglijn naar links
Slide 12 - Quiz
De vraaglijn verschuift naar links, dit kan het gevolg zijn van:
A
een hogere koopkracht
B
een prijsstijging
C
een daling van het aantal inwoners
D
het verdwijnen van concurrenten
Slide 13 - Quiz
Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
Hoe hoger de prijs, hoe meer er gevraagd wordt
B
Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
C
Omdat de aanbodlijn stijgt
D
Omdat er altijd sprake is van evenwicht
Slide 14 - Quiz
De vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed.
A
Dit is voor elk goed hetzelfde.
B
Dit is voor elk goed anders.
Slide 15 - Quiz
De vraaglijn van een product verschuift in een jaar evenwijdig naar links. Twee mogelijke oorzaken van deze verschuiving zijn: 1. een prijsdaling van het goed zelf. 2. een prijsdaling bij een substitutiegoed. Welke van de twee oorzaken is/zijn mogelijk?
A
Beide oorzaken zijn mogelijk.
B
Alleen oorzaak 1 is mogelijk.
C
Alleen oorzaak 2 is mogelijk.
D
Geen van beide oorzaken is mogelijk.
Slide 16 - Quiz
Als er steeds meer oogsten mislukken, verschuift de aanbodlijn van producten naar...
A
Rechts
B
Links
Slide 17 - Quiz
I Door verhoging van de benzineprijzen zal de aanbodlijn van dure auto's naar links verschuiven. II Door de strenge winter zal de vraag naar energie naar rechts verschuiven.
A
Beide beweringen zijn juist .
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
Slide 18 - Quiz
als het inkomen van mensen met 10% stijgt dan...
A
schuift de vraaglijn naar rechts
B
schuift de vraaglijn naar links
C
verandert alleen het punt op de vraaglijn
D
verandert er niets
Slide 19 - Quiz
Als het minder goed gaat met de economie, verschuift de vraaglijn van vliegreizen
A
naar links
B
naar rechts
C
hij verschuift niet
D
alleen een punt op de lijn verandert
Slide 20 - Quiz
Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie
Slide 21 - Quiz
Wat voor een marktvorm vormen de supermarkten?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie
Slide 22 - Quiz
I Bij homogene goederen is de concurrentie minder dan bij heterogene producten II Naarmate er meer concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
Slide 23 - Quiz
Wat is een kenmerk van een monopolie
A
Veel aanbieders
B
Heterogeen product
C
Weinig aanbieders
D
Een aanbieder
Slide 24 - Quiz
Sleep naar de juiste kant. Gaat het om een abstracte of een concrete markt?