Je kunt ...(1)... voor een paar sportschoenen bepalen
door ...(2)... te verminderen met
...(3)...
de marktprijs
de betalingsbereidheid
het consumentensurplus
1 / 28
next
Slide 1: Drag question
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Je kunt ...(1)... voor een paar sportschoenen bepalen
door ...(2)... te verminderen met
...(3)...
de marktprijs
de betalingsbereidheid
het consumentensurplus
Slide 1 - Drag question
Hoe groot is het producentensurplus?
A
64
B
14
C
16
D
112
Slide 2 - Quiz
Verschuiving op de aanbodlijn
Verschuiving van de aanbodlijn
Verschuiving op de vraaglijn
Verschuiving van de vraaglijn
Slide 3 - Drag question
De blauwe lijn is de ..(1)..-lijn omdat er een ..(2).. verband is tussen prijs en hoeveelheid
A
1) aanbod
2) positief
B
1) aanbod
2) negatief
C
1) vraag
2) positief
D
1) vraag
2) negatief
Slide 4 - Quiz
Verschuiving OP de vraaglijn
Verschuiving VAN de vraaglijn
Prijs van tomaten stijgt
Prijs van bananen daalt
Inkomen van de consument stijgt
Bananen raken helemaal in de mode
Slide 5 - Drag question
Concrete markt
Monopolie
Abstracte markt
Oligopolie
Marktvorm
Monopolistische concurrentie
Volledige mededinging
Producenten van DVD-spelers
Mobiele aanbieders in Nederland
Wereldhandel in aardolie
Enige aanbieder van een product
Kaasmarkt in Alkmaar
Productie van tarwe
Indeling van economische markt
Slide 6 - Drag question
Jan verraadt
Jan
zwijgt
Klaas verraadt
Klaas zwijgt
Maak het gevangenendilemma kloppend
10:10
15:0
0:15
2:2
Slide 7 - Drag question
Welke marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie
Slide 8 - Quiz
Welke marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie
Slide 9 - Quiz
Welke marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie
Slide 10 - Quiz
Om welke marktvorm gaat het hier?
A
Monopolie
B
Volkomen mededinging
C
Oligopolie
D
Monopolistische concurrentie
Slide 11 - Quiz
Welke marktvorm?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 12 - Quiz
Zet de kenmerken bij de juiste marktvorm.
Oligopolie
Monopolistische concurrentie
Weinig aanbieders
Veel aanbieders
Heterogene goederen
Homogene goederen
Vaak ontstaat een marktleider
Meestal vrije toetreding
Slide 13 - Drag question
Is er sprake van een gevangenendilemma?
A
Nee, want de uitkomst is optimaal
B
Nee, want de korting geldt alleen op vrijdag
C
Ja, want er is een niet optimaal evenwicht
D
Ja, want ze hebben beide een dominante strategie
Slide 14 - Quiz
Is er sprake van een gevangenendilemma?
A
Ja, cel 25 ; 20 is beter
B
Ja, cel 20 ; 30 is beter
C
Ja, cel 35 ; 15 is beter
D
Nee, er is geen gevangenendilemma
Slide 15 - Quiz
In welke cel staat het Nash-evenwicht?
A
Linksboven
B
Rechtsboven
C
Linksonder
D
Rechtsonder
Slide 16 - Quiz
Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.
Oligopolie
Monopolie
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie
Slide 17 - Drag question
Bij welke strategieën is sprake van het Nash-evenwicht?
A
Action4U; meedoen Termin8or; meedoen
B
Action4U; n. meedoen
Termin8or; meedoen
C
Action4U; n. meedoen
Termin8or; n. meedoen
D
Er is geen Nash-evenwicht
Slide 18 - Quiz
Hoeveel is het totale surplus?
A
16
B
128
C
220
D
968
Slide 19 - Quiz
Wat is het producenten surplus bij een prijs van 75?
A
7.500
B
5.000
C
2.500
D
10.000
Slide 20 - Quiz
Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,30?
A
2
B
4
C
20
D
40
Slide 21 - Quiz
De vraaglijn verschuift naar links, dit kan het gevolg zijn van:
A
een hogere koopkracht
B
een prijsstijging
C
een daling van het aantal inwoners
D
het verdwijnen van concurrenten
Slide 22 - Quiz
Stel de functie van de vraaglijn naar cola is: Qv = –15p + 45. Gegeven prijs is € 2,50. Hoeveel blikjes cola worden er verkocht?
A
82.5
B
8
C
9,375
D
7,5
Slide 23 - Quiz
De vraaglijn van een product verschuift niet als....
A
het aantal consumenten stijgt
B
het inkomen daalt
C
de prijs van het product stijgt
D
de behoefte van de consument verandert
Slide 24 - Quiz
Twee beweringen over de aanbodlijn. I. De aanbodlijn verschuift naar rechts als de prijs stijgt. II. De aanbodlijn verschuift naar links als de overheid heffingen oplegt. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 25 - Quiz
Welk van de onderstaande veranderingen heeft geen verschuiving van de aanbodlijn tot gevolg?
A
een stijging van de inkomens van klanten
B
een verlaging van de prijzen van de grondstoffen
C
een verbetering van de productietechniek
D
een daling van het aantal aanbieders
Slide 26 - Quiz
Een evenwijdige verschuiving van de aanbodlijn naar rechts kan zijn veroorzaakt door...
A
het faillissement van enkele aanbieders
B
de toename van de productiekosten
C
een toename van het aantal aanbieders
D
een toename van het aantal vragers
Slide 27 - Quiz
Het consumentensurplus van deze consument bij een verkoopprijs van € 2 is