Voorbereiding toets Lezen 5

Leesvaardigheid
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Je leest eerst de tekst woord voor woord, voordat je naar het tekstgeraamte kijkt.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz

Noem vier onderdelen van het tekstgeraamte

Slide 3 - Open question

De buitenkant van een tekst noemen we het tekstgeraamte. Het tekstgeraamte kan bestaan uit:
titel
illustraties (afbeeldingen, foto's, tekeningen)
inleiding - slot
bron (waar komt de tekst vandaan)
tussenkopjes
tabel
kernzinnen

Slide 4 - Slide


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
oorzaak/gevolg
D
reden/verklaring

Slide 5 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
Reden/verklaring

Slide 6 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
Reden/verklaring
D
tegenstelling

Slide 7 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik wilde er wel heen, echter was ik erg druk.
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 8 - Quiz

Ik eet graag bami en nasi, ook eet ik graag aardappelen.
Signaalwoorden zijn;
A
bami, aardappelen
B
eet, eet
C
en, ook
D
eet, graag

Slide 9 - Quiz

Stelling: voorspellend lezen doe je tijdens het lezen.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Feiten zijn controleerbaar!
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Een mening.......
A
geeft aan hoe je ergens over denkt
B
kan je controleren
C
is objectief
D
is waar

Slide 12 - Quiz

activeren
Instructie 
Overtuigen
Informeren
amuseren/ontroeren
de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening
 de schrijver legt stap voor stap uit hoe je iets doet
schrijver geeft informatie 
de schrijver wil bij de lezer emoties oproepen
de schrijver wil dat de lezer iets doet of juist niet doet

Slide 13 - Drag question

activeren
Instructie 
Overtuigen
Informeren
amuseren/ontroeren
Een betoog
Een nieuwsbericht
Een recept
Satirisch nepnieuws
Reclame

Slide 14 - Drag question

Er zijn vijf tekstdoelen. Bij elk tekstdoel hoort een tekstsoort.
Informeren: de schrijver geeft informatie in een informatieve tekst. 
Instructies geven: de schrijver legt stap voor stap uitleggen hoe je iets doet in een instructie. 
Overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening in een overtuigende tekst.
Activeren: de schrijver wil dat de lezer iets doet of juist niet doet in een activerende tekst.
Amuseren of ontroeren: de schrijver wil bij de lezer emoties oproepen in een amuserende of emotieve tekst. 

Slide 15 - Slide

Het is belangrijk om te begrijpen wat werkelijk waar is en wat de mening van een ander is, omdat.......
A
je daardoor een tekst beter begrijpt.
B
je daardoor je eigen mening kan vormen.
C
iedereen dat interessant vindt.
D
je beter kunt achterhalen of iets waar is als je door hebt dat het om een mening gaat.

Slide 16 - Quiz

Het doel van grondig lezen is
A
je wilt echt snappen wat je leest en je wilt onthouden wat er in de tekst staat
B
je leest vooraf globaal de tekst door
C
je kijkt naar het tekstgeraamte om te bepalen waar de tekst over gaat

Slide 17 - Quiz

Je kent de betekenis van een woord niet, wat kan je doen.....
A
opzoeken op internet
B
vragen aan je leraar
C
kijken in de context van een zin
D
het woord ontleden, misschien ken je wel stukjes van het woord

Slide 18 - Quiz

Een argument gebaseerd op feiten is
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 19 - Quiz

Een argument gebaseerd op een mening is
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 20 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
hetzelfde als de titel
B
hetzelfde als het onderwerp
C
In één zin het belangrijkste uit de hele tekst.

Slide 21 - Quiz

Leesvaardigheid

Leerdoelen: zie PTA 

Slide 22 - Slide