* 10 min. lezen in je leesboek (voor de boekdoos!)
* theorie behandelen H4 woordsoorten
* oefenen met kww, hww en zww
timer
10:00
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek (voor de boekdoos!)
* theorie behandelen H4 woordsoorten
* oefenen met kww, hww en zww
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Lesdoelen:
Ik kan / weet:
de verschillende soorten werkwoorden in een zin herkennen en gebruiken.
Slide 2 - Slide
0
Slide 3 - Video
Werkwoorden
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat, dan is dat een vorm van een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.
1. waar 2. niet waar
Slide 4 - Slide
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Zodra er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een zelfstandig werkwoord.
1. waar 2. niet waar
Slide 5 - Slide
1. Je leest nog een keer de theorie en gaat in stilte aan de slag met de lesopdrachten, die vooraan liggen.
Als je vragen hebt, kijk je eerst bij de theorie. Als je er dan nog niet uitkomt, laat je de vraag open tot de algemene uitleg is afgerond. Daarna kan je overleggen met je buurvrouw of -man. Komen jullie er samen niet uit? Dan steek je je hand op en kom ik langs.
2. Je doet mee met de theorie-uitleg en maakt daarna de lesopdrachten.
Ben je klaar? Dan mag je beginnen met opdracht 1 en 2 van H4 gr. ws.
Keuzemoment
Slide 6 - Slide
Zelfstandig werkwoord
Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
Als er één werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zelfstandige werkwoord.
Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
Er staat altijd maar 1 zww in de zin.
Het zww is onmisbaar voor de zin.
Slide 7 - Slide
Mama versiert de kamer.
Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.
Slide 8 - Slide
Het hulpwerkwoord (hww)
Trucjes:
Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.
Slide 9 - Slide
Hulpwerkwoord (hww)
Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
Een hww staat nooit alleen in een zin.
Slide 10 - Slide
hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.
hww: heeft
zww: gefietst
Slide 11 - Slide
Koppelwerkwoord
Als een zin gaat over iets zijn, (naamwoordelijk gezegde) en hierin staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.
Slide 12 - Slide
Wat zijn de kww?
Schrijf op...
Slide 13 - Slide
De koppelwerkwoorden zijn:
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:
heten
dunken
voorkomen
Slide 14 - Slide
Iemand DOET iets
- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets
- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord
Slide 15 - Slide
Oefening
We maken de lesopdrachten.
Heb je een vraag? Kijk eerst in de theorie, daarna mag je zachtjes overleggen. Kom je er dan nog niet uit? Dan steek je je hand omhoog.
timer
10:00
Slide 16 - Slide
Het is jouw boek.
Jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 17 - Quiz
Mijn fiets is gestolen.
Mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 18 - Quiz
Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk: Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 19 - Quiz
Jullie proefwerken zijn nog niet nagekeken.
Is 'jullie' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 20 - Quiz
Welk woord in de zin is een abstract zelfstandig naamwoord?
In het boek Mijn naam is Nul heeft de 13-jarige Nul een vreemd leven.
A
boek
B
naam
C
vreemd
D
leven
Slide 21 - Quiz
Naar welk woord in de zin verwijst het persoonlijk voornaamwoord hij?
Wankelend stapt Nul over de drempel naar buiten; hij lijkt wel een schipbreukeling.