What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Oefeningen grammatica woordsoorten
1 / 35
next
Slide 1:
Slide
This lesson contains
35 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Tijdens het kampvuur worden er spannende verhalend verteld.
verteld = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
Slide 2 - Quiz
Hij had werkelijk alles gegeven in die laatste minuut
Alles is een ...?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Onbepaald voornaamwoord
D
Betrekkelijk voornaamwoord
Slide 3 - Quiz
Wat is het verschil tussen een aanwijzend en een betrekkelijk voornaamwoord?
A
aanwijzend vnw. --> <--betrekkelijk vnw.
B
<-- aanwijzend vnw. betrekkelijk vnw. -->
Slide 4 - Quiz
Die (1) jongen die (2) ook op schaken zit, is mijn beste vriend.
A
Die (1) = aanwijzend die (2) = aanwijzend
B
Die (1) = aanwijzend die (2) = betrekkelijk
C
Die (1) = betrekkelijk die (2) = betrekkelijk
D
Die (1) = betrekkelijk die (2) = aanwijzend
Slide 5 - Quiz
Welk woord kan niet een betrekkelijk voornaamwoord zijn?
A
die
B
dat
C
wat
D
dit
Slide 6 - Quiz
“Wie” kan een vragend, betrekkelijk en onbepaald vnw zijn.
A
Juist
B
Niet juist
Slide 7 - Quiz
Het mooie meisje dat daar staat, is heel rustig.
'dat' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
lidwoord
Slide 8 - Quiz
Bas wordt later piloot.
wordt = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
Slide 9 - Quiz
Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quiz
Wie heeft die meneer verteld dat de trein om 9.00 uur vertrekt?
A
Wie = persoonlijk vnw. die = persoonlijk vnw.
B
Wie = persoonlijk vnw. die = aanwijzend vnw.
C
Wie = vragend vnw. die = persoonlijk vnw.
D
Wie = vragend vnw. die = aanwijzend vnw.
Slide 11 - Quiz
3. Zij heeft haar (1) haar (2) tijdens het sporten altijd in een staartje zitten.
A
haar (1) = persoonlijk vnw. haar (2) = persoonlijk vnw.
B
haar (1) = bezittelijk vnw. haar (2) = persoonlijk vnw.
C
haar (1) = persoonlijk vnw. haar (2) = zelfstandig nw.
D
haar (1) = bezittelijk vnw. haar (2) = zelfstandig nw.
Slide 12 - Quiz
Meneer Visser blijft altijd geduldig.
blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
Slide 13 - Quiz
Hij schijnt met zijn zaklamp in de donkere kamer.
schijnt = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
Slide 14 - Quiz
Gisteren bleef ik lekker thuis.
bleef = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
Slide 15 - Quiz
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Je bezeert je
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd
Slide 16 - Quiz
Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 17 - Quiz
Veel leerlingen hebben voor die toets een voldoende gehaald.
Welk woord is 'veel'?
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
onbepaald rangtelwoord
D
bepaald rangtelwoord
Slide 18 - Quiz
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Je bezeert je
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd
Slide 19 - Quiz
Iemand moet het hem hebben verteld.
A
Iemand = persoonlijk vnw. hem = persoonlijk vnw.
B
Iemand = persoonlijk vnw. hem = onbepaald vnw.
C
Iemand = onbepaald vnw. hem = persoonlijk vnw.
D
Iemand = onbepaald vnw. hem = onbepaald vnw.
Slide 20 - Quiz
Alle leerlingen van de Dean Academy in Engeland kregen plotseling vrij.
Alle =
A
bepaald rangtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 21 - Quiz
Het 6e lesuur zijn wij vrij.
6e =
A
bepaald rangtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord
Slide 22 - Quiz
Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?
2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem
Slide 23 - Quiz
Ik kan me niets meer herinneren van dat voorval.
A
Ik = persoonlijk vnw. me = persoonlijk vnw.
B
Ik = persoonlijk vnw. me = wederkerend vnw.
C
Ik = wederkerend vnw. me = persoonlijk vnw.
D
Ik = wederkerend vnw. me = wederkerend vnw.
Slide 24 - Quiz
Hebben wij ons nu zo in hem vergist?
A
ons = persoonlijk vnw. hem = persoonlijk vnw.
B
ons = persoonlijk vnw. hem = wederkerend vnw.
C
ons = wederkerend vnw. hem = persoonlijk vnw.
D
ons = wederkerend vnw. hem = wederkerend vnw.
Slide 25 - Quiz
Heb jij je tas al gepakt?
jij = ?
je = ?
A
jij = pers.vnw je = bez. vnw
B
jij = bez. vnw je = pers. vnw
C
jij = pers. vnw je = pers. vnw
D
jij = bez. vnw je = bez. vnw
Slide 26 - Quiz
Online samenvatting grammatica
Heb je moeite met het benoemen van een woordsoort? Bekijk
HIER
de samenvatting van grammatica taalkundig (TIP!).
Maak vervolgens één van de extra oefeningen (volgende slide).
Slide 27 - Slide
Extra oefeningen (herhaling jaar 1)
1. Fris je kennis van grammatica taalkundig ontleden op met behulp van één of meer van de volgende oefeningen:
-
Werkwoorden oefenen
-
Lidwoorden en zelfstandig nw. oefenen
-
Bijvoeglijk naamwoord oefenen
-
Voorzetsels oefenen
-
Zelfstandig en hulpwerkwoord oefenen
-
Persoonlijk voornaamwoord oefenen
Slide 28 - Slide
Extra oefeningen hww, zww en kww
1. Bestudeer nogmaals de theorie op blz. 124 - 125.
2. Maak daarna één of meer van de volgende oefeningen:
-
Oefening zelfstandig ww
-
Oefening koppelwerkwoord 2
-
Oefening hulpwerkwoord
-
Oefening zww, hww en kww
-
Oefening koppelwerkwoord 1
3. Gelukt? Top! Ga verder met de plusopdrachten (paars).
Slide 29 - Slide
Extra oefeningen bez. vnw en wederkerend vnw
1. Bestudeer nogmaals de theorie op blz. 24 en 25.
2. Maak daarna één of meer van de volgende oefeningen:
-
Oefening bezittelijk vnw
-
Oefening pers. vnw & bez. vnw
-
Oefening wederkerend vnw 1
-
Oefening wederkerend vnw 2
-
Oefening wederkerend vnw 3
Slide 30 - Slide
Extra oefeningen aanw. vnw, vr. vnw, onbep. vnw en betr. vnw
Maak één of meer van de volgende oefeningen:
-
Oefening aanwijzend voornaamwoord
-
Oefening vragend voornaamwoord (1)
-
Oefening vragend voornaamwoord (2)
-
Oefening onbepaald voornaamwoord (1)
-
Oefening onbepaald voornaamwoord (2)
-
Oefening betrekkelijk voornaamwoord
-
Oefening persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en vragend vnw
-
Oefening wederkerend, wederkerig, betrekkelijk, onbepaald vnw
elkander
In de laatste oefeningen zul je het woord 'elkander' tegenkomen. Dit woord valt onder de categorie 'wederkerige voornaamwoorden'.
Slide 31 - Slide
Plusopdrachten hww, zww en kww
-
Oefenen met zww, hww en kww (door elkaar)
-
Oefenen met zww, hww en kww (door elkaar)
.
Slide 32 - Slide
Plusopdrachten betr. vnw
1.
Oefening betrekkelijk voornaamwoord 1
**
2.
Oefening betrekkelijk voornaamwoord 2
***
Slide 33 - Slide
Plusopdracht betr. vnw
Vul het goede betrekkelijk voornaamwoord in.
Vanmiddag hebben we vrij, ..... iedereen natuurlijk toejuicht.
Het meisje ...... aanbelde, kwam voor Leonie.
De film .... we gaan zien, trekt veel bezoekers!
Is die jongen, aan .... je dat vroeg, wel betrouwbaar?
Het idee .... het heelal eindeloos is, is moeilijk te bevatten.
Zijn er nog mensen .... hun mobiel niet hebben uitgezet?
Antwoorden
1. Vanmiddag hebben we vrij, wat iedereen natuurlijk toejuicht.
2. Het meisje dat aanbelde, kwam voor Leonie.
3. De film die we gaan zien, trekt veel bezoekers!
4. Is die jongen, aan wie je dat vroeg, wel betrouwbaar?
5. Het idee dat het heelal eindeloos is, is moeilijk te bevatten.
6. Zijn er nog mensen die hun mobiel niet hebben uitgezet?
Slide 34 - Slide
Plusopdracht betr. vnw
In elke zin passen meerdere onbepaalde voornaamwoorden. Scrijf a
lle voornaamwoorden op die in de zin passen
Iemand / Alles / Niemand / Iedere heeft vanochtend voor je gebeld.
Is dit dan wat men / iets / niemand / wat / iedereen wil?
Er staat een lantaarnpaal op iemand / elke / alles / iedere straathoek.
Dat heeft er alles / iemand / niemand / niets mee te maken!
Ik denk niet dat iets / niemand / iedereen / alles / iemand het ermee eens is.
Antwoorden
1. Iemand, Niemand
2. men, niemand,iedereen
3. elke, iedere
4. alles, niets
5. niemand, iedereen, iemand
Slide 35 - Slide
More lessons like this
H1: herhalen woordsoorten (H oefenen) + vwo: vnw bw
October 2021
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
H1: herhalen woordsoorten (H oefenen) + vwo: vnw bw
October 2020
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Grammatica-woordsoorten-periode 3
May 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
H1: herhalen woordsoorten (H oefenen) + vwo: vnw bw
January 2021
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Herhalen alle grammatica
February 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
WK 44: Les 1
October 2018
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica herhaling woordsoorten
March 2022
- Lesson with
45 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Herhaling WS lastige ws
March 2022
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2