P3 3TL Informatie + H2.5-2.7-2.8

Periode 3
- Toets Wo-gr-Sp H2  woe 2 /3 

- PTA schrijfvaardigheid(30%) & spreekvaardigheid (70%)
* verslag inleveren 28-2-2022
* gesprek 21-28/3 ( tentamenweek)
Instructies en samen oefenen ( klassikaal)



1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Periode 3
- Toets Wo-gr-Sp H2  woe 2 /3 

- PTA schrijfvaardigheid(30%) & spreekvaardigheid (70%)
* verslag inleveren 28-2-2022
* gesprek 21-28/3 ( tentamenweek)
Instructies en samen oefenen ( klassikaal)



Slide 1 - Slide

Periode 3
Boekverslagen
Boekverslag eerste boek  ( 24 -1 -2022 herkansing)

Boekverslag tweede boek  1 april 2022 ( Wat moet er in het boekverslag staan?)

Waarom boekverslagen?  - Fictie mondeling 2023
( 5 boekverslagen)

in Magister V of O

Slide 2 - Slide

Toets wo-gr-sp H2
werkboek A
2.5 woorden ( 2 woordenlijsten) blz. 135 en 141
2.7 grammatica blz. blz. 153- 157
2.8 spelling blz.161-166

Slide 3 - Slide


De persoonsvorm blz. 153
Als je zinsdelen gaat benoemen zoek je altijd eerst de persoonsvorm.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Sterre schiet in de roos.
De persoonsvorm vind je met de
* vraagproef: .Schiet Sterre in de roos?
* tijdproef: Sterre schoot in de roos.
*getalproef( aantal veranderen): Sterre en Boyan schieten in de roos.

Slide 4 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde blz. 154
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.

Boyan schiet met pijl en boog.           WG= schiet

Boyan heeft met pijl en boog geschoten.            WG= heeft geschoten

Boyan heeft altijd al eens willen kunnen oefenen.                    WG= heeft willen kunnen oefenen

Slide 5 - Slide

* Het werkwoordelijk gezegde blz. 154

Soms hoort er een extra woord bij het werkwoord. Dit woord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde .

Boyan legde de pijl aan.         WG= legde aan  ( aanleggen is een scheidbaar werkwoord)

  uitleggen - De docent legt het uit. WG= legt uit

                     voordoen - Hij doet het nog een keer voor. WG= doet voor


Slide 6 - Slide

* Het werkwoordelijk gezegde blz. 154
Soms hoort er een extra woord bij het werkwoord. Dit woord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde .

Hij stond heel precies te mikken. WG= stond te mikken (te voor een werkwoord)

Hij staat in een hoekje te huilen. WG = staat te huilen

Hij schrijft te slordig. WG=  schrijft

Slide 7 - Slide

* Het werkwoordelijk gezegde blz. 154
Soms hoort er een extra woord bij het werkwoord. Dit woord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde .

 
Hij slooft zich heel erg uit. WG= slooft zich uit (zich uitsloven wederkerend werkwoord)
Er hoort een woord bij het werkwoord dat steeds terugkeert; het wederkerend voornaamwoord

zich schamen: hij schaamt zich- ik schaam me- jij vergist je - wij vergissen ons
zich verslikken
zich verslikken


Slide 8 - Slide

Schrijf het wg op.
1. Boyan begon langzaam te ademen en liet los.
A
begon , liet
B
begon te ademen
C
begon te ademen, liet
D
begon te ademen, liet los

Slide 9 - Quiz

Schrijf de PV en het WG op.
Hij zou best het doel kunnen raken nu hij zich heeft leren concentreren.
A
zou kunnen raken, zich heeft leren concentreren
B
zou raken, zich leren concentreren
C
zou, had
D
kunnen raken, heeft leren concentreren

Slide 10 - Quiz

Het onderwerp blz. 155
Het onderwerp vind je met de vraag: Wie of wat + WG

Sterre gaf de boog aan Boyan.        WG= gaf
Wie gaf?        O= Sterre

Boyan begon langzaam te ademen. WG= begon te ademen
Wie begon te ademen?      O= Boyan

De pijl miste de schietschijf. WG= miste
Wat miste?  O= de pijl

Slide 11 - Slide

Het lijdend voorwerp blz. 155
Het lijdend voorwerp vind je met de vraag: Wie of wat + WG+ O

Sterre gaf de boog aan Boyan.       WG= gaf   O=Sterre
Wat gaf Sterre?                           LV= de boog

De pijl miste de schietschijf.                 WG= miste O= de pijl
Wat miste de pijl?                                     LV=  de schietschijf

Slide 12 - Slide

Het meewerkend voorwerp blz. 155
Het meewerkend voorwerp vind je met de vraag: Aan wie of voor wie + WG+ O+ (LV)

Sterre gaf de boog aan Boyan. WG= gaf O=Sterre  LV= de boog
Aan wie gaf Sterre ?                             MV= aan Boyan

Hij geeft Sanne een mooi cadeau.   WG= geeft   O= hij     LV= een mooi cadeau
Aan wie geeft hij?  MV= aan Sanne

Kees koopt een cadeau voor de jarige juf. WG=koopt   O=Kees    LV+ een cadeau
Voor wie koopt Kees?  MV= voor de juf

Slide 13 - Slide

De bijwoordelijke bepaling blz. 157
Dat zijn alle zinsdelen die overblijven. Ze geven antwoord op de vraag: waar, wanneer, hoe, waarom, waardoor, waarmee

Slide 14 - Slide

Ontleed de zin.

Hij gaat onze moeder volgende week een mooi boek geven
A
PV= geven WG= gaat geven O=onze moeder LV= een boek MV= onze moeder BWB= volgende week
B
PV= gaat WG= gaat geven O=hij LV= een mooi boek MV= onze moeder BWB= volgende week
C
PV= gaat WG= geven O=hij LV= ---- MV= onze moeder BWB= -----
D
PV= gaat WG= gaat geven O= een mooi boek LV= hij MV= onze moeder BWB= volgende week

Slide 15 - Quiz

Verschil tussen de persoonsvorm en het voltooid deelwoord
werkwoordspelling blz. 161
Hij herhaalt de leerstof.
Hij heeft de leerstof herhaald.

1. Wat is de persoonsvorm in zin 1 en 2?
2.  voltooid deelwoord of pv?
3. In een zin met voltooid deelwoord staat nog een werkwoord ( hebben- worden of zijn).
4.  Zie blz. 198 van het werkboek schema werkwoordspelling.

Slide 16 - Slide

De komma
Je gebruikt een komma blz. 163:
  • Tussen 2 persoonsvormen is een samengestelde zin:  Als je niet doorloopt, krijg je een knal. 

  • In een opsomming:  Ze verkopen speelgoed ,knopen, oude serviezen en sieraden.

  • Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden: Ze hebben sinds kort een frisse, vrolijke werkplek.

  • Bij woorden als toch, ja, hoor en oké :  Zo werkt dat niet, toch?              Oké, ik ga mee.

  • Voor een voegwoord, als dat midden in je zin staat: Ik ga naar huis, want ik moet huiswerk maken.

Slide 17 - Slide

meervoud van zelfstandige naamwoorden blz. 166
Het meervoud van een zelfstandig naamwoord heeft verschillende vormen:
olifanten, tantes, ezels, pony's, bacteriën, amfibieën
-en
hond-honden, mes-messen, been-benen, muis-muizen, zeef-zeven
-s of 's 
tafel-tafels, etage-etages, foto- foto's, taxi-taxi's ( woorden die eindigen op a,o,u,i,y   's )
bacterie-bacteriën, slee-sleeën, melodie-melodieën


Slide 18 - Slide

meervoud zelfstandige naamwoorden
presentatie- presentaties
dia- dia's
seconde-secondes
idee- ideeën
afbeelding- afbeeldingen
foto- foto's
kolonie- koloniën 
personage- personages
baby- baby's

niveau- niveaus
agenda- agenda's
accu-accu's
oma- oma's
mat- matten
roos-rozen
brief-brieven
reus-reuzen
paus-pausen
fotograaf-fotografen






Slide 19 - Slide