Gr. ln. 6e ed., mavo 3, chapitre 3 (ABCD)

1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Mavo 3 , H3 (ABCD)

Slide 2 - Slide

Wat betekent "l'omnibus"?
A
het plan
B
het ongeluk
C
de stoptrein
D
het vertrek

Slide 3 - Quiz

Wat betekent 'la porte'?
A
het land
B
de deur
C
het bord
D
het plein

Slide 4 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
le départ
B
la place
C
la destination
D
le quai

Slide 5 - Quiz

Wat betekent
'le quart d'heure
'?
A
het half uur
B
het uur
C
het ander halfuur
D
het kwartier

Slide 6 - Quiz

Wat betekent "la place"?
A
de deur
B
het plein
C
het land
D
de kou

Slide 7 - Quiz

Hoe zeg je "de bestemming" in het Frans?
A
le pays
B
le travail
C
la destination
D
l'accident

Slide 8 - Quiz

'le projet' betekent .......

Slide 9 - Open question

'le travail' betekent .......

Slide 10 - Open question

'malheureusement' betekent .......

Slide 11 - Open question

'sauter' betekent .......

Slide 12 - Open question

'contre' betekent .......

Slide 13 - Open question

Wat betekent : je me dépêche?
A
ik vertrek
B
ik vind
C
ik haast me
D
ik ga

Slide 14 - Quiz

Hoe vertaal je "missen" in het Frans?
A
siffler
B
rater
C
sauter
D
retrouver

Slide 15 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
le nord
B
l'est
C
le temps
D
le sud

Slide 16 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Waar ga je heen?

Slide 17 - Open question

Vertaal in het Frans:
Ik ga naar Toulouse met de trein.

Slide 18 - Open question

Vertaal in het Frans:
Hoelang duurt de reis?

Slide 19 - Open question

Vertaal in het Frans:
De reis duurt een uur.

Slide 20 - Open question

Vertaal in het Frans:
ik vertrek om twee uur.

Slide 21 - Open question

Zet het wekwoord in de passé composé

Nous (être) _______ ___________ en France

Slide 22 - Open question

Zet het wekwoord in de passé composé

Les élèves (chanter) ________ ____________ une chanson

Slide 23 - Open question

Zet het wekwoord in de passé composé

Ils (perdre) ________ ___________ de foot.

Slide 24 - Open question

Zet het wekwoord in de passé composé

Vous (finir) ________ ___________ les devoirs?

Slide 25 - Open question

Zet het wekwoord in de passé composé

J' (rendre) ________ __________ le livre à la bibliothèque

Slide 26 - Open question

Zet het wekwoord in de passé composé

Ils (rester) ________ ___________ une semaine en Espagne.

Slide 27 - Open question

Zet het wekwoord in de passé composé

Vous (être) ________ ___________ où?

Slide 28 - Open question

Zet het wekwoord in de passé composé

Elle (aller) ________ __________ à la bibliothèque

Slide 29 - Open question