Thema 3 Genetica

Genetica
1 / 25
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Genetica

Slide 1 - Slide

fenotype en genotype 
Fenotype: alle waarneembare eigenschappen van een individu.
Genotype: informatie van alle erfelijke eigenschappen van een individu, op chromosomen.
Gen: een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één, een deel  of enkele eigenschappen.

Fenotype=genotype + milieu

Slide 2 - Slide

chromosoom (nr.17)
q = een locus op de lange arm
chromosoom bestaand uit 2 chromatiden (na S-fase)

Slide 3 - Slide

intermediair of onvolledig dominant
De mengvorm van twee allelen is een tussenvorm, beide allelen zijn even sterk. Bloemkleur bijvoorbeeld: allelen rood en wit. 
Krijgt een plant zowel het allel rood als het allel wit, dan krijgt deze roze bloemen. De schrijfwijze:

Slide 4 - Slide

Codominantie
Beide allelen zijn zichtbaar, zowel rood als wit, bloem is daardoor tweekleurig.
Ook bloedgroep AB is een voorbeeld.

Slide 5 - Slide

Recombinatie
Door geslachtelijke voortplanting: veel verschillende combinaties mogelijk: recombinatie. 
Levert veel variatie op, dit is een voordeel bij wisselende omstandigheden (leg uit).
Natuurlijke selectie, dan is het individu dat de meeste nakomelingen groot kan brengen het best aangepast.

Slide 6 - Slide

Crossing-over

Slide 7 - Slide

Monohybride kruisingen

Kruisingen waarbij de overerving van één eigenschap bestudeerd wordt. Meestal worden er drie generaties bestudeerd: ouders (met P aangegeven), eerste generatie kinderen (F1) en tweede generatie kinderen door broer en zus onderling te laten paren (F2).

Als naar twee eigenschappen gekeken wordt, noemt men het een dihybride kruising.

Slide 8 - Slide

Belangrijke afkortingen schema
  • P: oudergeneratie (parentes = ouders)
  • F1: 1e generatie nakomelingen (Filii = kinderen)
  • F2: 2e generatie nakomelingen. Deze ontstaat doordat de F1 zich onderling voortplant

Slide 9 - Slide

Stambomen

Slide 10 - Slide

dominant/recessief uit stamboom bepalen

Zoek twee fenotypisch gelijke ouders die een kind met een ander fenotype krijgen. De ouders zijn dan heterozygoot, hebben dus het dominante fenotype, en hun anders uitziende kind is recessief.

Dit is de basis voor het achterhalen van de genotypen van de personen in de stamboom.

Slide 11 - Slide

Kansen berekenen
Twee dragers krijgen kinderen. Deze kinderen zijn niet ziek. Wat is de kans dat een kleinkind ziek is? (let niet op de inteelt)
                    
Kans op heterozygoot kind dat niet ziek is, is 2/3. 
Kans op ziek kleinkind = 2/3 (kans op heterozygote vader) X 2/3 (kans op heterozygote moeder) X 1/4 (kans op recessieve allel van beide ouders) =4/36 of 1/9

Slide 12 - Slide

genotypen ouders en verhoudingen F1
Testkruising: welk genotype heeft de ouder?
  • P A. x aa --> F1:         fenotype A: fenotype a = ??
  • P Aa x aa --> F1:       fenotype A: fenotype a = 3:1 dus ouder is Aa
  • P AA x aa --> F1:       fenotype A: fenotype a = 1:1 dus ouder is AA

  • Deze kruisingen (fenotypisch dominante ouder kruisen met recessieve ouder) noemt men een testkruising: er wordt uitgetest of ouder AA of Aa is (zie je aan F1!)

Slide 13 - Slide

Geslachtschromosomen

Het 23e paar chromosomen geeft informatie over het geslacht bij mensen, de zgn geslachtschromosomen: XX: vrouw, XY: man. De andere chromosomen heten autosomen.


Een jongen krijgt het Y-chromosoom van vader, dus het X-chromosoom van moeder. 

Het Y-chromosoom bevat het RSY-gen.

Slide 14 - Slide

checken of een eigenschap X-chromosomaal is op basis van stamboom

Om een uitspraak te doen of een eigenschap X-chromosomaal is, moet je checken of beide situaties kloppen:

1. Een vader met dominant fenotype krijgt alleen dochters met het dominante fenotype;

2. een moeder met het recessieve fenotype krijgt alleen zonen met het recessieve fenotype;

Als beide regels gelden, kán het X-chromosomaal overerven.

Slide 15 - Slide

check op X-chromosomale overerving bij uitvoeren kruisingen
  • Reciproke kruising uitvoeren: de fenotypische eigenschappen van de mannetjes en vrouwtjes omdraaien. 
  • Is de uitslag van de twee kruisingen verschillend: dan is het een X-chromosomale overerving, 
  • is deze niet verschillend dan kan het X-chromosomaal zijn, maar dat is dan nog niet aangetoond.

Slide 16 - Slide

Dihybride kruising

  • overerving van twee genen bekeken. 
  • Dus twee verschillende letters, voor elke eigenschap één. 
  • Elke letter twee keer in een gewone cel, één keer in een geslachtscel.
  • Iedere eigenschap kan een autosomale kruising zijn (intermediair of dominant-recessief) of X-chromosomaal.

Slide 17 - Slide

Genotype ouders afleiden

Bekijk per eigenschap de verhouding bij de nakomelingen.

Is het resultaat van een kruising een verhouding 1:1 bij de nakomelingen, dan waren de genotypen bij de ouders heterozygoot x recessief (Aa x aa).

Is het resultaat een verhouding 3:1 bij de nakomelingen, dan waren beide ouders heterozygoot (Aa x Aa).

Slide 18 - Slide

Multipele allelen
Meer dan twee allelen aanwezig. De bekendste zijn de bloedgroepen. Die worden geregeld door twee intermediaire genen A en B en een recessief gen. Voor de bloedgroep wordt de letter 'I' gebruikt. Er is een allel IA, een allel IB en een recessief allel i.

Slide 19 - Slide

Bloedgroep A krijg je door de homozygoot dominante vorm van A: IAIA en een heterozygote vorm: IAi.
Bloedgroep B is op dezelfde manier als A met B ipv A. Bloedgroep AB krijg je door genotype IAIB
Bloedgroep 0 krijg je door genotype ii.

Slide 20 - Slide

Letale allelen
  • Mutatie regelgenen: zeer ernstige afwijkingen. 
  • Zóveel schade, embryo is niet levensvatbaar: letaal allel (Lat. letaal = dodelijk). 
  • Sterfte vroeg in embryonale ontwikkeling. 
  • Betrokken kinderen of dieren blijven onzichtbaar in aantallen geboren individuen. 
  • Gevolg: andere verhoudingen bij kruisingen.

Slide 21 - Slide

Mitochondriaal DNA
Mitochondriën: ontstaan uit prokaryoten die samenleven met andere prokaryoten (endosymbiose-theorie). 
Prokaryoten: DNA los in het cytoplasma, dus mitochondriën hebben eigen DNA. 
Bevruchte eicellen bevatten alleen mitochondriën van de moeder, mitochondriën van vader zitten in de staart.

Slide 22 - Slide

Gekoppelde overerving
Dit is een dihybride kruising waarbij twee eigenschappen op hetzelfde chromosoom liggen. Hierdoor komen eigenschappen in vaste combinaties voor: bruin haar met bruine ogen, blond haar met blauwe ogen.

Slide 23 - Slide

Nature/nurture
Fenotype= genotype + milieu
De invloed van het genotype=nature, de invloed van het milieu/opvoeding=nurture.
Bij een-eiige tweelingen is zowel nature als nurture identiek, bij twee-eiige tweelingen is nature verschillend, nurture identiek. Verschillen tussen die twee groepen in een eigenschap zijn dus het gevolg van nature.

Slide 24 - Slide

Epigenetica
De DNA code blijft identiek, alleen bijvoorbeeld hoeveel enzym geproduceerd wordt verschilt, dus invloed op snelheid van vertering.
Expressie van gen heeft te maken met methylering van DNA. Methylering zorgt voor tragere transcriptie en translatie. Deze methylering wordt doorgegeven aan kind en kleinkind.

Slide 25 - Slide