Betekenisverschil voorzetsels



Wat zijn voorzetsels ook alweer?
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson



Wat zijn voorzetsels ook alweer?

Slide 1 - Slide

Ich fahre nach Hause. 

Ich fahre nächste Woche in die Schweiz.

Wir gehen zu meinen Eltern.

Slide 2 - Slide

Nach dieser Stunde kannst du:

  • die niederländischen Präpositionen naar, voor, bij und door ins Deutsche übersetzen und dabei die Bedeutungsunterschiede beachten
  • die richtigen Endungen bestimmen 

Slide 3 - Slide

Naar
Kun je in het Duits vertalen met :
- nach 
- zu 
-in 



Slide 4 - Slide

naar= nach/zu/in
Je gebruikt nach voor namen van steden en landen + voor de woordjes 'links' en 'rechts' + als 'naar' geen richting aangeeft + in de uitdrukking 'nach Hause kommen/gehen/fahren'

Je gebruikt in bij namen van landen met lidwoord + als 'naar' betekent dat je ergens naar binnen gaat

Je gebruikt zu in alle overige gevallen

Slide 5 - Slide

Im Sommer fahre ich ____ die Schweiz
A
nach
B
in
C
zu

Slide 6 - Quiz

Am Wochenende gehen wir ___ Freunden.
A
nach
B
in
C
zu

Slide 7 - Quiz

Hier musst du ___ links abbiegen.
A
nach
B
in
C
zu

Slide 8 - Quiz

Voor
Kun je in het Duits vertalen met :
- vor
- für

Slide 9 - Slide

voor = für/ vor
Je gebruikt vor bij aanduidingen van plaats of tijd:
Der Wagen steht vor dem Haus. / Der Unfall passierte vor einer Woche.
Je gebruikt für voor overige gevallen:
Ich habe das für dich gemacht. / Mein Vater ist für diesen Plan.

Slide 10 - Slide

Ich warte ___ dem Haus.
A
vor
B
für

Slide 11 - Quiz

Ich habe das ____ dich gemacht.
A
vor
B
für

Slide 12 - Quiz

Bij
Kan je in het Duits vertalen met: 
- zu
- bei

Slide 13 - Slide

bij = zu/bei 
Je gebruikt zu bij een beweging:
Sie setzt sich zu mir. / Ich lege die Zeitung zu den Büchern.

Je gebruikt bei in overige gevallen: 
Sie sitzt bei mir. / Die Zeitungen liegen bei den Büchern.

Slide 14 - Slide

Der Stift liegt ____ dem Buch.
A
zu
B
bei

Slide 15 - Quiz

Ich lege den Stift ___ den Büchern (mv).
A
zu
B
bei

Slide 16 - Quiz

Door
Kun je in het Duits vertalen met :
- von
- durch

Slide 17 - Slide

door= von/durch
Je gebruikt von in passieve (lijdende) zinnen:
Die Stadt wurde von einem Erdbeben zerstört. / Er wurde von der Polizei verhaftet.

 Je gebruikt durch in overige gevallen:
Der Zug fährt durch den Tunnel. / Wir reisen durch das Land.

Slide 18 - Slide

Wir machen eine Reise ____ Deutschland.
A
von
B
durch

Slide 19 - Quiz

Der Fernsehturm wurde ____ der DDR gebaut.
A
von
B
durch

Slide 20 - Quiz

Übung 13
Was? Übersetze in den Sätzen die niederländische Präpositionen ins Deutsche und ergänze die richtige Endung. 
Wie? Nutze die Tabelle.
Hilfe? Frage erst deinen Sitznachbarn, danach Finger hoch.
Zeit? 5 min 
Fertig? Mache selber einen Satz (für morgen)
timer
5:00

Slide 21 - Slide

Dit heb ik vandaag geleerd

Slide 22 - Open question

Ik kan de voorzetsels naar, voor, bij en door vertalen en de betekenisverschillen herkennen
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll