This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
herhaling hoofdstuk 7 en 8 klas 3
Slide 1 - Slide
Waarom krijg je soms subsidie?
A
Om de prijzen van producten te verhogen
B
Om consumenten te ontmoedigen bepaalde producten te kopen
C
Om de aanschaf van duurzame producten te stimuleren
D
Om te zorgen voor meer concurrentie tussen bedrijven
Slide 2 - Quiz
3. Wat is HET verschil tussen directe en indirecte belastingen?
A
directe heeft betrekking op consumptie, indirecte op inkomen
B
directe zijn inkomsten voor de sociale zekerheidsinstellingen, indirecte voor de overheid
C
directe zijn inkomsten voor de overheid, indirecte voor de sociale zekerheidsinstellingen
D
directe heeft betrekking op inkomen, indirecte op consumptie
Slide 3 - Quiz
Wat is het verschil tussen de collectieve en particuliere sector?
A
particulier hoort bij de overheid en collectief niet
B
Collectief hoort bij de overheid en particulier niet
C
Particulier wil winst maken en collectief niet
D
Collectief wil winst maken en particulier niet
Slide 4 - Quiz
Wat is het doel van accijns?
A
Het verhogen van de prijs van tabak en alcohol
B
Het verlagen van de kosten van producten
C
Het bevorderen van de productie van suiker
D
Het stimuleren van milieuvriendelijke producten
Slide 5 - Quiz
Directe of indirecte belastingen
accijns
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting
Slide 6 - Quiz
Directe of indirecte belastingen
Loonbelasting
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting
Slide 7 - Quiz
Lantarenpalen zijn een voorbeeld van collectieve goederen. Waarom levert de overheid lantarenpalen zelf?
A
Lastig om iedereen apart te laten betalen.
B
Kwaliteit in eigen handen houden.
C
Voorzieningen betaalbaar blijven voor iedereen.
Slide 8 - Quiz
Wat is sociale zekerheid?
A
Dat je zeker bent van sociale contacten.
B
Dat de overheid ervoor zorgt dat mensen met weinig of geen inkomen een uitkering krijgen.
C
Dat de overheid zorgt voor onze veiligheid.
Slide 9 - Quiz
De sociale zekerheid wordt betaald van de ...
A
belastinginkomsten en sociale premies.
B
sociale premies.
C
belastinginkomsten.
D
btw.
Slide 10 - Quiz
Hoort school bij de collectieve of particuliere sector?
A
Collectief
B
Particulier
Slide 11 - Quiz
Hoort de politie bij de collectieve of particuliere sector?
A
Collectief
B
Particulier
Slide 12 - Quiz
De …..(a)…… is een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven van de rijksoverheid voor het komend jaar. De miljoennota is een …….(b)……. op de rijksbegroting
A
a) Miljoenennota B) toelichting
B
a) Miljoenennota B) rijksbegroting
C
a) rijksbegroting b) toelichting
D
a) begroting b) rijksbegroting
Slide 13 - Quiz
Wat is een staatsschuld?
A
Het totaal van de export die een land heeft gemaakt
B
Het totaal van de import die een land heeft gemaakt
C
Het totaal van de schulden die een land heeft gemaakt.
D
Een deel van de schulden die een land heeft gemaakt.
Slide 14 - Quiz
Waarom vindt de overheid een hoge staatsschuld niet erg?
A
Vanwege de hoge belastingen
B
Vanwege de hoge inflatie
C
Vanwege de lage economische groei
D
Vanwege de lage rente
Slide 15 - Quiz
Wat is het verschil tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen?
A
Sociale verzekeringen worden betaald uit premies en sociale voorzieningen worden betaald uit belastingontvangsten
B
Sociale verzekeringen zijn voor alle inwoners en sociale voorzieningen alleen voor mensen in loondienst
C
Sociale verzekeringen bestaan uit werknemersverzekeringen en sociale voorzieningen uit volksverzekeringen
D
Sociale verzekeringen gaan uit van het solidariteitsbeginsel en sociale voorzieningen niet
Slide 16 - Quiz
Wat is de formule van maand naar week?
A
bedrag :4
B
bedrag x 12 : 52
C
bedrag x 52 : 12
Slide 17 - Quiz
Stel dat de overheid 300 miljard aan inkomsten heeft, 55 miljard daarvan aan accijns. Hoeveel procent is dit?
A
15,3
B
17,3
C
18,3
D
19,3
Slide 18 - Quiz
Wat is GEEN reden om producten te importeren?
A
De producten zijn van hogere kwaliteit dan eigen land.
B
Het importeren zorgt voor meer variatie in aanbod.
C
Er is al voldoende aanbod van de producten in eigen land.
D
De producten zijn goedkoper in het buitenland.
Slide 19 - Quiz
Wat is waar over import en export?
A
Met export moet je betalen, import krijg je geld
B
Met import moet je betalen, export krijg je geld
Slide 20 - Quiz
Wat is geen protectiemaatregel?
A
Contigentering (maximale hoeveelheid goederen)
B
Importverbod
C
Importheffing (geld betalen voor importeren)
D
Exportsubsidie
Slide 21 - Quiz
Wat betekent de interne markt in de EU?
A
Dat er tussen de EU landen veel wordt gehandeld
B
Dat er onderling interne strijd is
Slide 22 - Quiz
Wat is de EMU?
A
de EU en de VS
B
de euro landen
Slide 23 - Quiz
Wat is de formule voor het berekenen van het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
Totale inkomen van een land / Aantal inwoners
B
Totale inkomen van een land + Aantal inwoners
C
Totale inkomen van een land x Aantal inwoners
D
Totale inkomen van een land - Aantal inwoners
Slide 24 - Quiz
Wat is geen reden voor de problemen in ontwikkelingslanden?