Grammatica bijvoeglijk naamwoord 1B

Grammatica
1. Stop je telefoon in de telefoontas.

2. Ga op je plek zitten en leg op tafel: 
je laptop en 'Ik moet dit doen' 

Open: LessonUp en de digitale methode.

Nederlands
timer
5:00
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica
1. Stop je telefoon in de telefoontas.

2. Ga op je plek zitten en leg op tafel: 
je laptop en 'Ik moet dit doen' 

Open: LessonUp en de digitale methode.

Nederlands
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Grammatica
1. Stop je telefoon in de telefoontas.

2. Ga op je plek zitten en leg op tafel: 
'Ik moet dit doen', je leerboek, je schrift en je etui.

Nederlands
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
1. Lezen: Eigen leesboek
2. Startopdracht en terugblik ww, lw en zn
3. Uitleg - bijvoeglijk naamwoorden
(+ uitleg over het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord voor de TL-HAVO)
4. Aan de slag + opdrachten bespreken
5. Lesdoel controleren
6. Lezen: Ik moet dit doen
7. Begrijpend lezen: leestekst voor toets M&N
8. Afronden en opruimen

Slide 3 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Leerdoelen

1. Je kunt uitleggen wat een bijvoeglijk naamwoord is.
3. Je kunt een bijvoeglijk naamwoord herkennen in een zin.

Slide 5 - Slide

Startopdracht
Open je schrift en pak een pen.


Je ziet zometeen steeds een woord op het bord. Maak met dit woord een zin waarin je:
* één (of meer) werkwoord(en) gebruikt
* een onbepaald lidwoord gebruikt
* een bepaald lidwoord gebruikt
* één (of meer) zelfstandig naamwoord(en)  gebruikt 
                   extra: gebruik een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 6 - Slide

Startopdracht
Open je schrift en pak een pen.


Je ziet zometeen steeds een woord op het bord. Maak met dit woord een zin waarin je:
* één (of meer) werkwoord(en) gebruikt
* een onbepaald lidwoord gebruikt
* een bepaald lidwoord gebruikt
* één (of meer) zelfstandig naamwoord(en)  gebruikt 
                   extra: gebruik een bijvoeglijk naamwoord.
gamen

Slide 7 - Slide

Startopdracht
Open je schrift en pak een pen.


Je ziet zometeen steeds een woord op het bord. Maak met dit woord een zin waarin je:
* één (of meer) werkwoord(en) gebruikt
* een onbepaald lidwoord gebruikt
* een bepaald lidwoord gebruikt
* één (of meer) zelfstandig naamwoord(en)  gebruikt 
                   extra: gebruik een bijvoeglijk naamwoord.
hebben

Slide 8 - Slide

Startopdracht
Open je schrift en pak een pen.


Je ziet zometeen steeds een woord op het bord. Maak met dit woord een zin waarin je:
* één (of meer) werkwoord(en) gebruikt
* een onbepaald lidwoord gebruikt
* een bepaald lidwoord gebruikt
* één (of meer) zelfstandig naamwoord(en)  gebruikt 
                   extra: gebruik een bijvoeglijk naamwoord.
een

Slide 9 - Slide

Werkwoord
Soms staan er meer werkwoorden in een zin.

Hij heeft een rondje gelopen.
Wij zullen morgen gaan zwemmen.

Alle woorden die je kunt veranderen, zijn werkwoorden.

Slide 10 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
Mensen, dieren dingen.

Voor een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord zetten. 

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 11 - Slide

Lidwoord
Er zijn 3 lidwoorden: de, het en een

Let op bij het!!
Alleen als er een zelfstandig naamwoord bij staat, is het een lidwoord.
Het regent --> geen lidwoord.
Het rode kleedje ligt op de grond --> wel lidwoord.

Slide 12 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden 
Je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om iets of iemand te beschrijven.

bijvoorbeeld: Het grote huis

grote is het bijvoeglijke naamwoord


Slide 14 - Slide

Dus....
                   In het grote huis moet veel worden schoongemaakt.

In = voorzetsel                                           moet = werkwoord
het = lidwoord                                            worden = werkwoord
grote = bijvoeglijk naamwoord              schoongemaakt = werkwoord
huis = zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 16 - Quiz


Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Temperatuur
B
aarde
C
is
D
zorgelijk

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 18 - Quiz

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
dj
draait
op
het
festival.
leuke

Slide 19 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 20 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
kabouter
zit
op
een
paddenstoel
grote

Slide 21 - Drag question

Aan het werk!        
Maak de opdrachten van grammatica, BN.

  • De eerste vijf minuten zelfstandig in stilte. Gaat dit goed? Daarna fluisterend overleggen.
  • Klaar? Lezen in je leesboek.

timer
10:00
Hierna volgt de TL-uitleg voor alle geïnteresseerden...

Slide 22 - Slide

Lezen

Slide 23 - Slide