Vaste combinaties met voorzetsels

Vaste combinaties met voorzetsels
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vaste combinaties met voorzetsels

Slide 1 - Slide

Voorzetsels:
in
bij
op
onder
naar
voor
achter
met
enz.

Slide 2 - Slide

Wat is het voorzetsel in de volgende zinnen?

Slide 3 - Slide

Ik loop op straat.

Slide 4 - Open question

Mijn vriendin woont in Leiden.

Slide 5 - Open question

Ik geef het boek aan Jan.

Slide 6 - Open question

Achter het huis is een tuin.

Slide 7 - Open question

Ik ga naar het strand met mijn broer.
(2)

Slide 8 - Open question

Ik zet mijn fiets tegen de muur.

Slide 9 - Open question

een afspraak
met

Slide 10 - Slide

op bezoek
bij

Slide 11 - Slide

praten
met

Slide 12 - Slide

iets zeggen
tegen

Slide 13 - Slide

vertellen
over

Slide 14 - Slide

luisteren
naar

Slide 15 - Slide

verliefd zijn
op

Slide 16 - Slide

denken
aan

Slide 17 - Slide

nadenken
over

Slide 18 - Slide

lid worden
van

Slide 19 - Slide

feliciteren
met

Slide 20 - Slide

lijken
op

Slide 21 - Slide

kennismaken
met

Slide 22 - Slide

lachen
om

Slide 23 - Slide

helpen
met

Slide 24 - Slide

boos zijn
op

Slide 25 - Slide

ruzie maken
met

Slide 26 - Slide

langskomen / langsgaan
bij

Slide 27 - Slide

bezwaar hebben
tegen

Slide 28 - Slide

Hij zegt iets aardigs ... zijn vriend.
A
aan
B
met
C
in
D
tegen

Slide 29 - Quiz

Bert helpt Jordi ... zijn huiswerk.
A
aan
B
met
C
in
D
tegen

Slide 30 - Quiz

De vrouw praat ... haar zoon.
A
aan
B
met
C
in
D
naar

Slide 31 - Quiz

De hond luistert goed ... zijn baasje.
A
aan
B
met
C
naar
D
tegen

Slide 32 - Quiz

Hij maakt kennis ... zijn klasgenoten.
A
aan
B
voor
C
in
D
met

Slide 33 - Quiz

Ze lachen ... het grapje.
A
om
B
voor
C
in
D
tegen

Slide 34 - Quiz

Gefeliciteerd ... je verjaardag!
A
voor
B
aan
C
op
D
met

Slide 35 - Quiz

Ik heb er bezwaar ...
dat je binnen rookt.
A
tegen
B
aan
C
op
D
met

Slide 36 - Quiz

De jongen lijkt ... zijn broer.
A
voor
B
aan
C
op
D
met

Slide 37 - Quiz

Hij wordt lid ... de sportschool.
A
voor
B
van
C
op
D
aan

Slide 38 - Quiz

Je moet goed nadenken ... de vraag.
A
over
B
aan
C
op
D
met

Slide 39 - Quiz

Wij gaan op bezoek ... onze buren.
A
op
B
aan
C
bij
D
met

Slide 40 - Quiz

Ik heb een afspraak ... de gemeente
A
met
B
aan
C
op
D
bij

Slide 41 - Quiz

Zij is verliefd ... haar buurjongen.
A
voor
B
aan
C
op
D
met

Slide 42 - Quiz

Ik kom straks nog even ... je langs.
A
bij
B
aan
C
voor
D
met

Slide 43 - Quiz

Hij vertelt ... zijn vakantie.
A
voor
B
over
C
op
D
met

Slide 44 - Quiz

Zij is boos ... haar zusje.
A
voor
B
over
C
op
D
met

Slide 45 - Quiz

De man maakt ruzie ... zijn vrouw.
A
bij
B
over
C
voor
D
met

Slide 46 - Quiz