Hoofdstuk 2 Taalverzorging Spelling: Aan elkaar of los

STARTOPDRACHT(EN)
1. Start je laptop op.
2. Start Nieuw Nederlands online op.
3. Doe mee in deze LessonUp-les.
4. Bekijk de twee onderstaande reclame- en krantenkoppen. Wat klopt er niet? Je mag overleggen met je buurman.


timer
5:00

Vanaf vandaag verkopen we weer vlees van twee jarige koeien!
Alleen deze week: buiten band kopen, binnen band gratis
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

STARTOPDRACHT(EN)
1. Start je laptop op.
2. Start Nieuw Nederlands online op.
3. Doe mee in deze LessonUp-les.
4. Bekijk de twee onderstaande reclame- en krantenkoppen. Wat klopt er niet? Je mag overleggen met je buurman.


timer
5:00

Vanaf vandaag verkopen we weer vlees van twee jarige koeien!
Alleen deze week: buiten band kopen, binnen band gratis

Slide 1 - Slide

Welkom kader 4!
Hoofdstuk 2
Taalverzorging
Spelling:
 Aan elkaar of los?

Slide 2 - Slide

PROGRAMMA
1. startopdracht
2. programma vandaag
3. leerdoel
4. uitleg
5. uitleg begrepen?
6. zelfstandig werken
7. afsluiting

Slide 3 - Slide

 Aan elkaar of los?
Leerdoel: 
Je leert woorden los of aan elkaar schrijven.

Slide 4 - Slide

Wat is een samenstelling?
Geef ook een voorbeeld.

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Link

DUS, AAN ELKAAR:
  • samenstellingen die bestaan uit twee of meer zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld: kassabon, bibliotheekpas, motorbootverzekering.
  • werkwoorden die beginnen met voorzetsels zoals na, op, over, uit. Bijvoorbeeld: Ik heb de hond uitgelaten. Wij gaan de hond uitlaten. Maar let op: Ik laat de hond uit.
  • woorden met er-, daar-, hier- en waar- plus een voorzetsel. Bijvoorbeeld: erin, daarachter, hierbij, waarover.

Slide 7 - Slide

Opfrisser: voorzetsels zijn kooiwoorden..

Slide 8 - Slide

of kastwoorden 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 13 - Quiz

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 14 - Quiz

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 15 - Slide

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 16 - Slide

Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 17 - Quiz

Mevrouw Schipper gaat elke zondag met haar ___ naar de Beekse Bergen.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 18 - Quiz

Dit boek is geen werkboek, je mag er dus niet ___.
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 19 - Quiz

Tot 19 december kun je je___ voor de schaatswedstrijd.
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 20 - Quiz

Waarom is dit één woord?

kaasboer
A
Het is een werkwoord met: op-, over-, na-, uit-
B
Het is een samenstelling die bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden
C
Het is een woord met: er-, daar-, hier-, waar- plus een voorzetsel
D
Het is een samenstelling die bestaat uit drie zelfstandige naamwoorden

Slide 21 - Quiz

Waarom is dit één woord?

ophalen
A
Het is een werkwoord met: op-, over-, na-, uit-
B
Het is een samenstelling die bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden
C
Het is een woord met: er-, daar-, hier-, waar- plus een voorzetsel
D
Het is een samenstelling die bestaat uit drie zelfstandige naamwoorden

Slide 22 - Quiz

Waarom is dit één woord?

inzetten
A
Het is een werkwoord met: op-, over-, na-, uit-
B
Het is een samenstelling die bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden
C
Het is een woord met: er-, daar-, hier-, waar- plus een voorzetsel
D
Het is een samenstelling die bestaat uit drie zelfstandige naamwoorden

Slide 23 - Quiz

Waarom is dit één woord?

waterleidingbreuk
A
Het is een werkwoord met: op-, over-, na-, uit-
B
Het is een samenstelling die bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden
C
Het is een woord met: er-, daar-, hier-, waar- plus een voorzetsel
D
Het is een samenstelling die bestaat uit drie zelfstandige naamwoorden

Slide 24 - Quiz

Waarom is dit één woord?

daarachter
A
Het is een werkwoord met: op-, over-, na-, uit-
B
Het is een samenstelling die bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden
C
Het is een woord met: er-, daar-, hier-, waar- plus een voorzetsel
D
Het is een samenstelling die bestaat uit drie zelfstandige naamwoorden

Slide 25 - Quiz

ZELFSTANDIG WERKEN
Hoofdstuk 2
Taalverzorging
Spelling: Aan elkaar of los?
Maken opdracht 1 t/m 6 (boek blz. 56/57) of je eigen route maken online
Wat niet af is, is huiswerk!
Klaar? Hfst. 2 Lezen Verbanden en signaalwoorden afmaken
Hfst. 2 Woordenschat woordraadstrategieën + woordenlijst 2 afmaken




Slide 26 - Slide

AFSLUITING
leerdoel: Je leert woorden los of aan elkaar schrijven
Hoe goed heb je de lesstof begrepen?

😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Slide 28 - Slide