This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Lezen
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
In deze paragraaf herhaal je:
Ik kan de verleden tijd van sterke werkwoorden foutloos schrijven.
In deze paragraaf leer je:
Ik kan op de juiste manier een dubbele punt gebruiken
Ik kan 20 dicteewoorden foutloos schrijven.
Slide 2 - Slide
Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord?
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Video
01:15
sterke werkwoorden
zwakke werkwoorden
drinken
eten
zien
zitten
vallen
werken
maken
spelen
koken
snoepen
Slide 5 - Drag question
werkwoorden in de verleden tijd
Voor de zwakke werkwoorden geldt:
stam + te(n)
stam + de(n)
Eerst pak je de stam en daar zet je -te of -de achter. Daarna kijk je of het werkwoord in het meervoud of het enkelvoud staat, bij meervoud zet je er een 'n' achter bij enkelvoud niet.
werkwoord: rennen
stam: ren
ik rende
wij renden
Slide 6 - Slide
sterke werkwoorden in de vt
de sterke werkwoorden zijn anders dan de regel (lopen-liep). De sterke werkwoorden moet je 'gewoon' onthouden.
Slide 7 - Slide
even oefenen
Slide 8 - Slide
https:
Slide 9 - Link
Slide 10 - Video
een dubbele punt gebruik je bij:
opsomming
Jongeren zijn dagelijks gemiddeld acht uur online: drie uur besteden ze aan online tv kijken, twee uur zitten ze op sociale media en muziek luisteren ze zo'n anderhalf uur.
uitleg
De digitale revolutie is groot: niemand kan meer zonder computer.
citaat
Mijn moeder riep: ‘Kom achter je computer vandaan!’
Slide 11 - Slide
Dicteewoorden
artikelen stellen
bezigen wiggen
prothesen bosbessen
choqueren popsterren
nadelig gezellig
olievaten handvatten
verzekering wegversperring
juten indutten
verrukkelijk onmiddellijk
slechteriken wikken
Slide 12 - Slide
Leerdoelen
In deze paragraaf herhaal je:
Ik kan de verleden tijd van sterke werkwoorden foutloos schrijven.
In deze paragraaf leer je:
Ik kan op de juiste manier een dubbele punt gebruiken