Grammatica en Spelling H2


Vak: Nederlands
Onderdeel: Grammatica & Spelling H2
Docent: mevrouw K. van Zaalen
Blok 1
Blok 2
Blok 3
Blok 4

Lezen en Luisteren & Kijken
Centraal Examen
Lezen en Luisteren & Kijken
Instellingsexamen
Schrijven
Instellingsexamen
Spreken en gesprekken
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 240 min

Items in this lesson


Vak: Nederlands
Onderdeel: Grammatica & Spelling H2
Docent: mevrouw K. van Zaalen
Blok 1
Blok 2
Blok 3
Blok 4

Lezen en Luisteren & Kijken
Centraal Examen
Lezen en Luisteren & Kijken
Instellingsexamen
Schrijven
Instellingsexamen
Spreken en gesprekken

Slide 1 - Slide

Lezen H1


Groep: PBSD 

Vak: Nederlands blok 1

Docent: mevrouw K. van Zaalen

Les 1
Les 2
Les 3
Les 4
Les 5
Les 6
Les 7
Les 8
Les 9
Les 10
G&S H1
G&S H2
G&S H3
G&S H4+5
Lezen H1
Lezen H2
Lezen H3
Lezen H4
ET L&K
ET Lezen
 Tijd
Lesfase
Wat gaan we doen?
  9:00 uur - 9:15 uur
Start van de les
Inloggen in ZOOM, NU Nederlands en LessonUp
  9:15 uur - 10:00 uur 
Kennis activeren
Uitleg Grammatica &Spelling H2.1 en H2.2
10:00 uur - 10:30 uur
Kennis trainen
Maken opdrachten Grammatica & Spelling H2.1 en H2.2
10:30 uur - 10:45 uur
Kennis checken
Nakijken opdrachten Grammatica & Spelling H2.1 en H2.2
10:45 uur - 11:15 uur 
Pauze
11:15 uur - 12:00 uur
Kennis activeren
Uitleg Grammatica & Spelling H2.3 en H2.4
12:00 uur - 12:45 uur
Kennis trainen
Maken Oefentoets Grammatica & Spelling H2
12:45 uur - 13:00 uur
Afsluiten van de les
Korte nabespreking, herhalen leerdoelen en uitloggen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link


Stap 1: Bestel je boeken en licentie
  • Klik op deze LINK
  • Bestel je boeken en licentie
  • Betaal je boeken en licentie
  • Je leerwerkboeken ontvang je binnen 5 werkdagen
  • Je activeringscode ontvang je binnen 2-3 werkdagen via de mail

Slide 4 - Slide


Stap 2: Activeer je licentie
  • Klik op de volgende LINK
  • Klik op Account aanmaken
  • Klik op Leerling/student
  • Maak je account aan 
  • Klik op Invoeren activeringscode
  • Voer de activeringscode uit je mail in
  • Je hebt nu toegang tot Nu Nederlands online
  • Voeg jezelf toe aan je klas op het Maas College

Slide 5 - Slide


Stap 3: Registreer je in LessonUp
  • Klik op de volgende LINK
  • Klik op Registreren
  • Klik op Ik ben leerling
  • Registeer je met je school-email
  • Gebruik daarbij je volledige naam
  • Typ de klassencode vdxev in

Slide 6 - Slide


Wat is grammatica?
Grammatica kan je zien als de bouwstenen van een taal. Als je die bouwstenen kent en weet hoe je ze moet gebruiken, weet je hoe een taal is opgebouwd. Om een taal goed te beheersen, moet je dus niet alleen veel woorden kennen, maar moet je ook weten hoe je die woorden binnen de taal hoort te gebruiken. Dát leer je binnen de grammatica.

Net als bij de bouw van een huis is het bij de bouw van een taal belangrijk dat je begint bij het begin. Als het fundament niet goed is, wordt het hele bouwwerk immers wankel.



 

Slide 7 - Slide


Wat is het nut van grammatica? (1)
De belangrijkste reden om je te verdiepen in de grammatica van een taal is dat kennis van de grammaticale regels onnodige verwarring in de communicatie voorkomt. Conflicten of ruzie tussen mensen - zowel zakelijk als privé - worden vaak veroorzaakt door een onduidelijke of onsamenhangende communicatie.

Wie de grammatica van een taal goed beheerst, (her)kent de structuur van een taal en kan zich daardoor mondeling én schriftelijk beter verwoorden. 
Julian Treasure heeft een aantal geweldige TED Talks gehouden over (mis)communicatie. Via deze LINK vind je één van mijn favorieten.

Slide 8 - Slide


Wat is het nut van grammatica? (2)
niet / in een zin / je / Het nut van grammatica / toepast / pas écht / 
als / begrijp / de regels van de grammatica / je. 
Extra
Het nut van grammatica begrijp je pas écht
als de regels van de grammatica niet worden toegepast in een zin.

Slide 9 - Slide


Waarom moet je dit weten of kunnen?

Als professional binnen het domein Zorg en Welzijn is het van belang dat je je uitstekend onder woorden kan brengen. Je wil immers niet dat jouw informatie je cliënt onnodig verwart. Of dat je in een conflict terechtkomt met je cliënt, omdat jouw informatie onduidelijk of onsamenhangend is.  


Slide 10 - Slide

Lees de uitleg en bestudeer de voorbeelden bij 
Grammatica en Spelling paragraaf 2.1 en 2.2
 
  • Ik kan de persoonsvorm in een zin benoemen
  • Ik kan het gezegde in een zin benoemen
  • Ik kan het onderwerp in een zin benoemen
  • Ik kan het lijdend voorwerp in een zin benoemen
  • Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin benoemen
  • Ik kan de bijwoordelijke bepaling in een zin benoemen
Extra
De uitleg en voorbeelden bij Grammatica en Spelling paragraaf 2.1 en 2.2 vind je online en op bladzijde 163 t/m 168 van Leerwerkboek B van NU Nederlands. 

Slide 11 - Slide


Zinnen ontleden deel 1
In hoofdstuk 1 van Grammatica en Spelling heb we het woordbenoemen behandeld; in dit hoofdstuk komt het zinsontleden aan bod. Zinnen kun je namelijk grammaticaal op twee manieren bekijken: op woordniveau (woordbenoemen) en zinsdeelniveau (zinsontleden).

Bij zinsontleden verdelen we de zin in zinsdelen. Die zinsdelen bestaan uit één of meerdere woorden die met elkaar een zinsdeel vormen. Ieder zinsdeel heeft een eigen taak in de zin. Bij het ontleden van zinnen gaan we op zoek naar die taak.


Slide 12 - Slide


Zinnen ontleden
De voorbeeldzin die we in dit hoofdstuk gaan ontleden, is:

Die man / heeft / zijn dochters / gisteren / een klap / gegeven.

De streepjes geven aan uit welke delen deze zin bestaat. Die zinsdelen kan je in de zin van plaats veranderen, maar de informatie binnen ieder zinsdeel mag je niet verplaatsen. Als je dat doet, verandert de betekenis van de zin en dat mag grammaticaal niet.

Slide 13 - Slide


Zinsdeel 1: de persoonsvorm (pv) en het gezegde (gez)
Eigenlijk is de persoonsvorm geen zinsdeel: het is een onderdeel van het gezegde van een zin. Het gezegde - het woord zegt het al - zegt je met alle werkwoorden in de zin wat er in de zin wordt gedaan of wat er in de zin gebeurt. 

Die man / heeft / zijn dochters / gisteren / een klap / gegeven.

De rode woorden - 'heeft' en 'gegeven' - zijn werkwoorden. Het gezegde is dus: 'heeft gegeven'. Maar hoe weet je nu welk werkwoord de persoonsvorm is? Door de zin vragend te maken, komt de persoosnvorm in eenvoudige zinnen vooraan in de zin te staan: Heeft die man zijn dochter gisteren een klap gegeven? De persoonsvorm is dus 'heeft'.



Slide 14 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de onderstaande zin:
Mijn broer wil zich gaan inschrijven voor een cursus 'Plannen'.

Slide 15 - Mind map

Wat is het gezegde in de onderstaande zin:
Heeft hij zijn intakeformulier persoonlijk ingeleverd?

Slide 16 - Mind map


Zinsdeel 2: het onderwerp (ow)
De persoonsvorm is dus belangrijk bij het vormen van het eerste zinsdeel: het gezegde. Maar er is nog een reden waarom we de persoonsvorm van een zin willen weten: die brengt je namelijk bij het onderwerp van de zin. Het onderwerp vertelt je wie of wat de hoofdrolspeler in de zin is. Maar wie is dat in de voorbeeldzin? 'Die man' of 'zijn dochters'? Kijk maar naar de persoonsvorm: staat die in het enkelvoud of het meervoud? Dan staat het onderwerp dat ook.

Die man / heeft / zijn dochters / gisteren / een klap / gegeven.

Je kan het onderwerp van de zin ook vinden door jezelf de vraag te stellen: Wie of wat + gezegde? In onze voorbeeldzin is die vraag 'Wie of wat 'heeft gegeven'? Het antwoord op die vraag is 'Die man'.



Slide 17 - Slide

Wat is het onderwerp in de onderstaande zin:
Het intakeformulier heeft hij gisteren digitaal ingeleverd.

Slide 18 - Mind map

Wat is het onderwerp in de onderstaande zin:
De cursus 'Plannen' start pas in september.

Slide 19 - Mind map


Zinsdeel 3: het lijdend voorwerp (lv)
We weten inmiddels wat de persoonsvorm, het gezegde en het onderwerp van de voorbeeldzin zijn, maar we zien ook dat nog niet alle zinsdelen zijn benoemd: 'zijn dochters', 'gisteren' en 'een klap' moeten nog worden benoemd. 

Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp, maar in de voorbeeldzin staat er wel een. Dit zinsdeel speelt een bijrol in de zin. Je vindt het door de vraag te stellen: Wie of wat + gezegde + onderwerp? Dus: Wie heeft die man gegeven? of Wat heeft die man gegeven? Het enige juiste antwoord op die vraag is: 'een klap'. Het lijdend voorwerp is dus 'een klap'.

Die man / heeft / zijn dochters / gisteren / een klap / gegeven.





Slide 20 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de onderstaande zin:
Mijn moeder heeft mij ongevraagd advies gegeven.

Slide 21 - Mind map

Wat is het lijdend voorwerp in de onderstaande zin:
Ze vindt zo'n cursus ook wel wat voor mij.

Slide 22 - Mind map


Zinsdeel 4: het meewerkend voorwerp (mv)
Een meewerkend voorwerp staat ook niet in iedere zin; in de voorbeeldzin staat er wel een. Ook dit zinsdeel speelt een bijrol in zinnen, waarin er iets aan 'iemand wordt gegeven'. Je vindt het door de vraag te stellen: Aan (of voor) wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Dus: Aan wie heeft die man een klap gegeven? Het antwoord op die vraag is 'zijn dochters'.

Die man / heeft / (aan) zijn dochters / gisteren / een klap / gegeven.

Voor een meewerkend voorwerp kan je altijd 'voor' of 'aan' zetten, maar die woorden hoeven niet in de zin te staan.




Slide 23 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de onderstaande zin:
Ik heb haar vervolgens zelf een tip gegeven.

Slide 24 - Mind map

Wat is het meewerkend voorwerp in de onderstaande zin:
Geef je volwassen kinderen geen ongevraagde adviezen.

Slide 25 - Mind map


Zinsdeel 5: de bijwoordelijke bepaling (bijw.bep)
Die man / heeft / zijn dochters / gisteren / een klap / gegeven.

pv = heeft
gez = heeft gegeven
ow = Die man
lv = een klap
mv = (aan) zijn dochters
bijw.bep.= gisteren (geeft antwoord op de vraag 'wanneer'?)





Slide 26 - Slide

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de onderstaande zin:
Mijn moeder heeft mijn tip niet opgevolgd.

Slide 27 - Mind map

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de onderstaande zin:
Gisteren sprak ze me weer aan op mijn slechte planning.

Slide 28 - Mind map



Aan het werk uit het boek
  • Maak opdracht 1 en 3 van G&S H2.1
  • Maak opdracht 1 en 3 van G&S H2.2
  • Meld je om 10:30 uur voor de nabespreking.



Aan het werk online
  • Maak Extra opdracht 1 van G&S H2.1
  • Maak Extra opdracht 1 van G&S H2.2
  • Heb je de opdracht afgerond, kijk dan
     naar je score.  
  • Is die lager dan 60%? Maak de opdracht
     dan opnieuw! 
  • Is je score 60% of hoger? Houd dan een
     pauze en meld je om 11:15 uur.
timer
30:00

Slide 29 - Slide

timer
30:00

Slide 30 - Slide

Lees de uitleg en bestudeer de voorbeelden bij 
Grammatica en Spelling paragraaf 2.3 en 2.4
 
  • Ik kan een enkelvoudige zin herkennen
  • Ik kan een samengestelde zin herkennen
  • Ik kan een hoofdzin herkennen
  • Ik kan een bijzin herkennen
Extra
De uitleg en voorbeelden bij Grammatica en Spelling paragraaf 2.3 en 2.4 vind je online en op bladzijde 170 en 171 van Leerwerkboek B van NU Nederlands. 

Slide 31 - Slide


Zinnen ontleden deel 2
In hoofdstuk 2.1 en 2.2 hebben we de zinsdelen benoemd in een enkelvoudige zin: een zin met maar één persoonsvorm. 

In het tweede deel van deze les gaan we aan de slag met zinsontleding voor gevorderden. Daarbij krijg je te maken met zinnen die meer dan één persoonsvorm hebben. Een zin met meer dan één persoonsvorm noemen we ook wel een samengestelde zin. Deze zinnen zijn eigenlijk samengesteld uit twee aparte zinnen; daarom hebben ze twee persoonsvormen. 


Slide 32 - Slide


Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Eigenlijk is het ontleden van een samengestelde zin helemaal niet zo moeilijk. Je hebt gewoon te maken met twee zinnen, die aan elkaar zijn geplakt. Het is dus niet meer dan logisch dat beide zinnen een eigen persoonsvorm hebben. 

[1] Die man / heeft / zijn dochters / gisteren / een klap / gegeven.

[2a] Die man / heeft / zijn dochters / gisteren / een klap / gegeven, omdat [2b] hij / zich / niet / kan / beheersen.

Zin 1 is een enkelvoudige zin; het is een zin met één persoonsvorm.
Zin 2 is een samengestelde zin; de zin bestaat eigenlijk uit twee zinnen en heeft dus ook twee persoonsvormen.


Slide 33 - Slide



1. Kindermishandeling is lastig aan te pakken, omdat die vaak
onzichtbaar is.
A
Dit is een enkelvoudige zin.
B
Dit is een samengestelde zin.

Slide 34 - Quiz



2. Weinig slachtoffers durven zelf aangifte van mishandeling
te doen.
A
Dit is een enkelvoudige zin.
B
Dit is een samengestelde zin.

Slide 35 - Quiz



3. Als een slachtoffer aangifte doet, is mishandeling ook niet
altijd aan te tonen.
A
Dit is een enkelvoudige zin.
B
Dit is een samengestelde zin.

Slide 36 - Quiz


Hoofdzinnen (hz) en bijzinnen (bz)
Samengestelde zinnen bestaan dus altijd uit minimaal twee zinnen; beide zinnen hebben verder een eigen persoonsvorm.

Zinnen waarin de persoonsvorm en het onderwerp direct naast elkaar staan, noemen we hoofdzinnen. Die bevatten de hoofdboodschap van de samengestelde zin. Staat de persoonsvorm niet direct naast het onderwerp, dan hebben we te maken met een bijzin

[1a] Zolang daders (ow) zich schamen (pv) voor hun gedrag, [1b] duurt (pv) de mishandeling (ow) voort.  [1a] bz + [1b] hz
[2a] Help (pv) je (ow) de dader, [2b] dan help (pv) je (ow) dus ook het slachtoffer. [2a] hz + [2b] hz
 

Slide 37 - Slide



1. Wie kindermishandeling wil aanpakken, moet dus niet
alleen aandacht hebben voor de slachtoffers.
A
hz + hz
B
hz + bz
C
bz+ hz
D
bz + bz

Slide 38 - Quiz



2. Het slachtoffer moet in veiligheid worden gebracht en
de dader moet leren zijn of haar emoties te reguleren.
A
hz + hz
B
hz + bz
C
bz+ hz
D
bz + bz

Slide 39 - Quiz



3. Bij langdurige mishandeling is er soms geen weg terug,
maar na een eenmalig incident kan hulp het tij keren.
A
hz + hz
B
hz + bz
C
bz+ hz
D
bz + bz

Slide 40 - Quiz



Aan het werk online
  • Maak de Oefentoets G&S H2.
  • Heb je de opdracht afgerond, kijk dan naar je score.   
  • Is die lager dan 60%? Maak de opdracht dan opnieuw!   
  • Is je score 60% of hoger? Meld je dan om 12:30 uur officieel af!
timer
45:00

Slide 41 - Slide


Herhalen leerdoelen Grammatica en Spelling H2
  • Ik kan de persoonsvorm in een zin benoemen
  • Ik kan het gezegde in een zin benoemen 
  • Ik kan het onderwerp in een zin benoemen 
  • Ik kan het lijdend voorwerp in een zin benoemen 
  • Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin benoemen 
  • Ik kan de bijwoordelijke bepaling in een zin benoemen
  • Ik kan een enkelvoudige en een samengestelde zin herkennen
  • Ik kan een hoofdzin en een bijzin herkennen

Slide 42 - Slide


Als je nog vragen of opmerkingen hebt,
kan je die hier kwijt.

Slide 43 - Open question