Quiz Ecologie (bs 1 t/m 4)

Programma
Uitleg B7
Flitskaarten
Quiz B1 t/m 4
huiswerk + werken aan ecologieopdracht
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Programma
Uitleg B7
Flitskaarten
Quiz B1 t/m 4
huiswerk + werken aan ecologieopdracht

Slide 1 - Slide

Energiestromen in een overzicht

Slide 2 - Slide

Energieverlies treedt op door:
- verbranding
- dode resten van organismen/afgestorven weefsel
- onverteerbare resten/ uitwerpselen (poep en urine)

Slide 3 - Slide

Het grootste verschil tussen de energiestroom en de kringloop van stoffen in een ecosysteem is dat
A
organismen altijd energie nodig hebben, maar niet altijd voedingsstoffen.
B
energie gerecycled wordt, maar voedingsstoffen niet.
C
de hoeveelheid energie veel groter is dan de hoeveelheid voedingsstoffen.
D
voedingsstoffen gerecycled worden, maar energie niet.

Slide 4 - Quiz

Wanneer je de energiestroom van de producenten naar de consumenten van de 1e orde, en van daar naar de consumenten van de 2e orde, enzovoorts, dan zie je een afname van de hoeveelheid energie in elke volgende laag van de voedselketen hoe verder je stijgt. Wat is hiervoor de verklaring?
A
Hoe verder je komt in de voedselketens, hoe groter de organismen worden.
B
In elke keten gaat een groot deel van de energie verloren.
C
De organismen slaan de meeste energie op, en geven weinig door aan de volgende keten.
D
Er zijn meer producenten dan consumenten van de 1e orde, enzovoorts.

Slide 5 - Quiz

Oefening B1 t/m 4 
Ga naar malmberg en test je kennis over de biologische begrippen met de flitskaarten
Gebruik flitskaarten van B1 t/m 4

Slide 6 - Slide

Wat bestuderen we in de ecologie?
A
In de ecologie bestuderen we een milieu
B
In de ecologie bestuderen we alle relaties (betrekkingen) tussen organismen en hun milieu
C
In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur
D
In de ecologie bestuderen we de wisselwerkingen binnen een populatie

Slide 7 - Quiz

Biotisch
Abiotisch
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel

Slide 8 - Drag question

Wat zijn de vier niveau's van de ecologie van klein naar groot?
A
individu, populatie, levensgemeenschap, ecosystemen
B
levensgemeenschap, individu, populatie, ecosystemen
C
individu, populatie, ecosysteem, levensgemeenschap
D
ecosysteem, levensgemeenschap, populatie, individu

Slide 9 - Quiz

Wat voor eter is een schimmel?
A
Vleeseter
B
Planteneter
C
Alleseter
D
Afvaleter

Slide 10 - Quiz

Zet de volgende organismen in de juiste volgorde om een voedselketen te vormen.
-->

Slide 11 - Drag question

Welke letter in het voedselweb geeft een consument van de derde orde aan?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 12 - Quiz

Producent
Consument
Reducent
Voedingsstoffen maken
Resten afbreken tot mineralen
Voedingsstoffen gebruiken

Slide 13 - Drag question

Welke van de stoffen kan
in de kringloop met de rode
pijlen worden aangegeven?
A
mineralen
B
glucose of koolstof
C
koolstof of mineralen
D
glucose, koolstof of mineralen

Slide 14 - Quiz

In de afbeelding staat een voedselpiramide afgebeeld. Is dit een piramide van biomassa of een piramide van aantallen? En bij welke groep kan het organisme in de top van de piramide ingedeeld worden?
A
Het is een piramide van aantallen. Het organisme hoort bij de consumenten
B
Het is een piramide van aantallen. Het organisme hoort bij de producenten.
C
Het is een piramide van biomassa. Het organisme hoort bij de consumenten.
D
Het is een piramide van biomassa. Het organisme hoort bij de producenten.

Slide 15 - Quiz

In de afbeelding is een piramide
getekend van de voedselketen:
gras -> sprinkhaan -> spitsmuis
Welke bewering is juist?
A
uit 1 kg gras wordt 22 kg sprinkhanen gevormd
B
uit 1 kg gras wordt uiteindelijk 85kg spitsmuizen gevormd
C
uit 22 kg gras wordt 1 kg spitsmuizen gevormd
D
uit 22 kg sprinkhanen wordt 1 kg spitsmuizen gevormd

Slide 16 - Quiz

Door een zachte winter is er veel gras en wordt de populatie konijnen groter.
Wat gebeurt er met de populatie vossen in dit gebied?
A
De populatie neemt af omdat de konijnen teveel ruimte innemen
B
De populatie neemt af omdat de konijnen teveel holen graven in dit gebied
C
De populatie neemt toe omdat er meer holen zijn voor de vos
D
De populatie neemt toe omdat er meer voedsel is.

Slide 17 - Quiz

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte op z'n grootst is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 18 - Quiz

Er zijn een aantal woorden weggehaald uit deze optimumkromme. plaats de juiste woorden op de juiste plek.

Slide 19 - Slide

Er zijn een aantal woorden weggehaald uit deze optimumkromme. plaats de juiste woorden op de juiste plek.st
abiotische
overlevingskans
optimum
maximum
biotisch
minimum

Slide 20 - Drag question