Examentraining 2022

Goed voorbereid de examens in!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 31 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Goed voorbereid de examens in!

Slide 1 - Slide

Bereid je voor op je examen Nederlands

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Tekstsoort en schrijfdoel




1. Tekstsoort = Uiteenzetting
Tekstdoel = informeren dus  objectief en feiten 
2. Tekstsoort = Betoog
Tekstdoel = overtuigen dus subjectief 
3. Tekstsoort = Beschouwing
Tekstdoel = aan het denken zetten, mening vormen dus objectief en subjectief



Slide 6 - Slide

Combinaties van tekstsoorten 
  • een betoog met uiteenzettende en beschouwende elementen
  • een beschouwende tekst met betogende elementen
  • een uiteenzettende tekst met betogende elementen


Slide 7 - Slide

Schrijfdoelen
Dus in zakelijke teksten onderscheiden we de volgende schrijfdoelen:

1 informeren = krant of studieboek
2 overtuigen = pamflet van een politieke partij of de Jehova's
3 beschouwen (opinieren) = recensie van een boek of een film
4 activeren = folder van de sportschool
5 amuseren = Donald Duck

Slide 8 - Slide

Hoofdgedachte, hoofdvraag en onderwerp

De hoofdgedachte van een tekst vertelt in één zin de boodschap die de schrijver wil overbrengen. Stel jezelf de vraag 'wat wil de schrijver mij vertellen?' Het antwoord is de hoofdgedachte. Let bij het zoeken naar de hoofdgedachte op de kernzinnen in de inleiding en in het slot. De hoofdgedachte van een alinea bestaat altijd uit één zin die het belangrijkste is van de gehele alinea. Belangrijk bij het bepalen van de hoofdgedachte zijn de kernzinnen. De kernzin is de allerbelangrijkste zin van een alinea. Kernzinnen vind je meestal aan het begin of aan het einde van de alinea.



Slide 9 - Slide

Hoofdgedachte, hoofdvraag en onderwerp

Het onderwerp van een tekst geeft in een paar woorden aan waar de gehele tekst over gaat. Kijk goed naar-> de titel - de kernzinnen - herhaalde woorden in de tekst - de inleiding en de conclusie.

Ook kan er aan je gevraagd worden om de hoofdvraag te noteren. De hoofdvraag is de centrale vraag van de tekst.


Slide 10 - Slide

Signaalwoorden
Verschillende delen van een tekst hebben een relatie met elkaar. De relatie die verschillende alinea's hebben, is belangrijk bij het beantwoorden van de vragen. Mogelijke relaties zijn bijvoorbeeld oorzaak-gevolg, stelling-argument-subargument, uitspraak-toelichting, doel-middel en verwijzingen.

Signaalwoorden helpen je bij het bepalen van deze relatie. Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en alinea's. Het zijn zogenaamde verbindingswoorden. 


Slide 11 - Slide

Signaalzinnen
Signaalzinnen zorgen ervoor dat het duidelijk is wat er volgt of wat er juist is behandeld.
  1. Aankondigende zinnen: 'Toch zijn er enkele bezwaren. We gaan nu enkele voor-en nadelen bespreken'
  2. Terugblikkende zinnen: 'Van de besproken verklaringen lijkt me de laatste de beste'
  3. Aankondigende en terugblikkende zinnen: 'Welke conclusie kunnen we nu gaan trekken uit bovenstaande onderzoeksresultaten?

Slide 12 - Slide

Citeren 
Citeren is het letterlijk overnemen van een zin of een stukje tekst. Bij citeren noteer je de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin of het tekstgedeelte. Tussen de twee gedeeltes zet je drie puntjes. Het hele citaat moet altijd tussen aanhalingstekens staan. Achter het citaat zet je het desbetreffende regelnummer. 

Voorbeeld: "Citeren is ... het tekstgedeelte." (regel 1-2)

Slide 13 - Slide

Citeren 
Kijk goed wat voor citaat er verwacht wordt:
  • één zin?
  • een zinsgedeelte?
  • (opeenvolgende) zinnen?

Markeer of onderstreep bij een citaatvraag wat je moet citeren.





Slide 14 - Slide

Functies van tekstgedeelte
Delen van een tekst hebben altijd een functie, een bedoeling. Functies van tekstgedeeltes worden weergegeven met behulp van functiewoorden. Als er op het examen aan je wordt gevraagd om de functie van een tekstgedeelte te noemen, krijg je de keuze uit een aantal functiewoorden. Lees altijd eerst het betreffende tekstgedeelte goed door en onderstreep belangrijke stukjes. Kies vervolgens het functiewoord waarvan jij denkt dat die het beste bij de tekst past. (Soms kan een tekstgedeelte meerdere functies bevatten). 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Voorbeeldvragen
De exacte vragen op het examen zijn elke keer anders. Elk jaar komen echter wel hetzelfde type vragen terug. Op de volgende slide(s) laat ik je een aantal voorbeelden zien van willekeurige vragen uit examens van de laatste jaren. Het gaat er hierbij niet om dat je het antwoord geeft op de vraag (je hebt tenslotte de tekst niet gelezen), maar dat je weet wat voor type vraagstellingen op het examen kunnen komen.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
Redeneringen: bestaat uit een standpunt en een of meerdere argumenten.
Argumenten: om een standpunt te onderbouwen gebruik je argumenten.
Drogredenen: soms worden argumenten verkeerd gebruikt in teksten, het zijn dan foutieve argumenten.

Slide 22 - Slide

Bestudeer ....
De info over redeneringen en argumentaties op de volgende slides.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Drogredenen

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Oefenen!
Lezen is een vaardigheid die beter wordt wanneer je veel oefent. Maak dus voldoende oude examens (uit je examenbundel of op examenblad.nl).

Succes!

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide