4GT H6.2 en 6.3

Lesdoelen 6.1+6.2+6.3



- wat groei betekent voor de economie, overheid en burgers
- hoe je het belastbaar inkomen berekent
- wat de vermogensrendementsheffing is
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesdoelen 6.1+6.2+6.3



- wat groei betekent voor de economie, overheid en burgers
- hoe je het belastbaar inkomen berekent
- wat de vermogensrendementsheffing is

Slide 1 - Slide

Economische groei (of krimp)
De stijging van het BBP noemen we economische groei 
en de daling noemen we krimp. 

Slide 2 - Slide

Gevolgen economische groei voor 

6.1 Groei of krimp? 
Overheid
  • Inkomsten stijgen
  • Uitgaven nemen af
Werkenden
  • Er is meer werk
  • Premies en belasting kunnen omlaag (nettoloon wordt hoger)

Slide 3 - Slide

Economische groei:
Economische krimp:
Groei van de werkende bevolking
Meer grondstoffen, energie en ruimte
Tekort aan personeel
Niet genoeg grondstoffen, energie en ruimte

Slide 4 - Drag question

Inkomstenbelasting

Iedereen moet over zijn inkomen inkomstenbelasting betalen.
Na afloop van een jaar krijg je via Mijn Overheid.nl bericht dat je aangifte van je inkomsten moet doen. Nadat de Belastingdienst je gegevens verwerkt heeft, krijg je een aanslag. Hierin staat welk bedrag je aan inkomstenbelasting over het afgelopen jaar verschuldigd bent.
Bij de inkomstenbelasting moet je onderscheid maken tussen verschillende soorten inkomens.
 
Deze inkomens zijn ondergebracht in boxen. Elk soort inkomen wordt op een andere manier belast.


Slide 5 - Slide

Belastbaar inkomen


het inkomen
waarover de
belastingdienst
berekent hoeveel
belasting je moet
betalen.

Slide 6 - Slide

Wat is waar over het belastbaar inkomen?
A
Het belastbaar inkomen is hetzelfde als het netto-inkomen
B
Door aftrekposten wordt het belastbaar inkomen lager dan het bruto-inkomen
C
Belastbaar inkomen = bruto-inkomen – belastingvrije voet
D
Belastbaar inkomen – belasting = netto-inkomen

Slide 7 - Quiz

Progressief belastingtarief
In box 1 bereken je de belasting over je belastbaar inkomen met het schijventarief: Het inkomen wordt verdeeld in schijven.

Progressief belastingtarief:
Het belastingpercentage
wordt hoger naarmate
het belastbaar inkomen
toeneemt.

Slide 8 - Slide

Belastbaar inkomen (box1)
= het inkomen waarover de belastingdienst berekent hoeveel belasting je gaat betalen.

Je berekent dus het belastbaar inkomen door:
inkomsten + bijtellingen - aftrekposten

Slide 9 - Slide

Inkomstenbelasting
Je betaalt maandelijks al loonheffing. Aan het einde van het jaar wordt door de belastingdienst gecontroleerd of deze betaalde inkomstenbelasting wel klopt. Is het bedrag inkomstenbelasting:

* gelijk aan de inhoudenloonheffing die het afgelopen jaar is ingehouden? Dan hoef je niets meer te betalen.
* lager? Dan krijg je belasting terug.
* hoger? Dan krijg je een naheffing. Je moet dan bijbetalen.

Slide 10 - Slide

Het inkomen is €110.000. Het eigenwoningforfait is €4.500 en de hypotheekrente €14.200.
Bereken het belastbaar inkomen.

Slide 11 - Open question

Het inkomen is €65.000. Het eigenwoningforfait is €2.500 en de hypotheekrente €12.000.
Bereken het belastbaar inkomen. (euro-teken, geen punt)

Slide 12 - Open question

BELASTING OVER JE SPAARGELD 
= vermogensrendementsheffing
Heffingsvrij vermogen = eerste deel van je spaargeld belastingvrij. 
Daarna fictief rendement van 1,9%, en daar betaal je 31% belasting over.
2021

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Ismael heeft €51.000 spaargeld en €30.000 aan beleggingen. 
Er geld een heffingsvrij vermogen van €50.000. Over de rest van zijn spaargeld betaalt hij over het fictieve rendement van 1,9% belasting: 31%. 
Hoeveel vermogensrendementsheffing moet Ismael betalen?

1. Belastbaar vermogen = (51000+30000) - 50000 = €31.000
2. 1,9% rendement: fictief rendement =  31000 : 100 x 1,9 = €589 
3. Daarover betaal je 31% belasting: 589 : 100 x 31 = €182,59
Dus Ismael betaalt €182,59 vermogensrendementsheffing.

Slide 14 - Slide

Guido heeft € 68.000 aan spaargeld.
Er geld een heffingsvrij vermogen van €50.000. Over de rest van zijn spaargeld betaalt hij over het fictieve rendement van 1,9% belasting: 31%.
Bereken de vermogensrendementsheffing die hij in box 3 moet betalen.
(euro-teken, 2 decimalen).

Slide 15 - Open question

Aan de slag:

Afmaken H6.2 
Maken H6.3 vraag 24bc, 25, 26b, 27 

Slide 16 - Slide