BSR 23/1 2aha Grammatica ZD 3 ng

  • Lees de theorieop blz. 210.
  • Log alvast in op LessonUp.
  • Maak de startopdracht.
  • Klaar? Begin aan paragraaf 3.
§3: Naamwoordelijk gezegde (havo)
§3: Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden (vwo)
Voordat we beginnen:
2(A)HA
GRAMMATICA
ZINSDELEN
vwo
Noteer van de onderstaande zinnen het onderwerp (ow) en werkwoordelijk gezegde (wg). Alle zinnen bevatten een verplicht wederkerend werkwoord. Probeer ook deze te noteren.

* Na de ruzie schaamden we ons eigenlijk voor ons onvriendelijke gedrag.
havo
Leg uit of de onderstaande zin een naamwoordelijk gezegde bevat. Gebruik de theorie van paragraaf 3 uit je boek.

* Elektrische steps lijken in een drukke stad gevaarlijk te zijn.
timer
6:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  • Lees de theorieop blz. 210.
  • Log alvast in op LessonUp.
  • Maak de startopdracht.
  • Klaar? Begin aan paragraaf 3.
§3: Naamwoordelijk gezegde (havo)
§3: Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden (vwo)
Voordat we beginnen:
2(A)HA
GRAMMATICA
ZINSDELEN
vwo
Noteer van de onderstaande zinnen het onderwerp (ow) en werkwoordelijk gezegde (wg). Alle zinnen bevatten een verplicht wederkerend werkwoord. Probeer ook deze te noteren.

* Na de ruzie schaamden we ons eigenlijk voor ons onvriendelijke gedrag.
havo
Leg uit of de onderstaande zin een naamwoordelijk gezegde bevat. Gebruik de theorie van paragraaf 3 uit je boek.

* Elektrische steps lijken in een drukke stad gevaarlijk te zijn.
timer
6:00

Slide 1 - Slide

  • Havo: je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
  • Vwo: Je kunt het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp vinden in zinnen met wederkerende voornaamwoorden.
Lesdoelen

Slide 2 - Slide

In deze les gaan we:
  • De startopdracht bespreken;
  • uitleg paragraaf 3  havo (vwo zelf beginnen);
  • uitleg paragraaf 3 vwo (havo beginnen)
  • lesdoelen checken
  • studiewijzer bijwerken en aanvullen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

* Elektrische steps / lijken / in een drukke stad / gevaarlijk / te zijn.

In deze zin is het naamwoordelijk gezegde:
ng =  lijken [gevaarlijk] te zijn.

Waarom? Het onderwerp (elektrische steps) zijn of worden hier namelijk iets (gevaarlijk). Als een onderwerp iets doet, dan is er sprake van een werkwoordelijk gezegde.














Havo:.
Na de ruzie / schaamden / we / ons / eigenlijk / voor ons onvriendelijke gedrag.

ow = we
wg = schaamden ons

Schamen is een werderkerend  werkwoord. Je schaamt 'je' namelijk altijd ergens voor. Bij zo'n wederkerend werkwoord hoort altijd een wederkerend voornaamwoord.










Vwo:.

Slide 5 - Slide

Hoe ging de startopdracht?
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)

Slide 7 - Slide

Werkwoordelijk
  • Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
  • Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
  • Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.

    De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)

Slide 8 - Slide

"Jouke heeft verloren met lasergamen."

Wat is het *werkwoord*elijk gezegde?

Slide 9 - Open question

Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.
Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].
De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3. Wat + wg + onderwerp = naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 11 - Slide

Het openbaar vervoer is voor veel mensen ideaal.

pv =
ow =
wg of ng =  

Slide 12 - Slide

Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.

pv =
ow =
wg of ng =  

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
ng = is [ideaal]
2. Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn

Slide 14 - Slide

''Ik weet nu wel wat een naamwoordelijk gezegde is en hoe ik deze kan vinden.''
1 = mij (nog) niet bellen 10 = dat komt helemaal goed
110

Slide 15 - Poll

1. Vanwege de milieuvervuiling is olie als energiebron minder populair.
2. Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.
3. Containers blijven voor transport over grote afstanden heel nuttig.
4. Het aantal van 200 miljoen padden is in Australië een groeiend probleem.
Noteer in je schrift: doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets? Noteer ook het wg of ng.

Slide 16 - Slide

1. Vanwege de milieuvervuiling is olie als energiebron minder populair.
2. Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.
3. Containers blijven voor transport over grote afstanden heel nuttig.
4. Het aantal van 200 miljoen padden is in Australië een groeiend probleem.
Noteer in je schrift: doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets? Noteer ook het wg of ng.

Slide 17 - Slide

Gezegde en het lv
Bekijk de volgende zinnen:
1 Gedroeg jij je verdacht volgens de politieagent?
Deze kapper scheert zich altijd met water en scheerzeep.

In deze zinnen zijn de werkwoorden gedragen en scheren wederkerende werkwoorden en de woorden je en zich zijn wederkerende voornaamwoorden. 
Het onderwerp van de zin ‘keert weder’ (= komt terug) in de woorden je (= jij) en zich (= de kapper).
bij wederkerende werkwoorden

Slide 18 - Slide

Gezegde en het lv
Bij verplicht wederkerende werkwoorden (zich schamen, zich uitsloven) hoort altijd een wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons). Je kunt immers niet een ander schamen of uitsloven.

In een zin met een verplicht wederkerend werkwoord (zoals bij zin 1) hoort het wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons) bij het werkwoordelijk gezegde; het is geen lijdend voorwerp: zin 1: wg = gedroeg je.
bij wederkerende werkwoorden

Slide 19 - Slide

Gezegde en het lv
Bij toevallig wederkerende werkwoorden (zich aankleden, zich verbazen) hoort niet altijd een wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons). Je kunt jezelf aankleden of verbazen, maar je kunt ook een ander aankleden of verbazen.

In een zin met een toevallig wederkerend werkwoord (2a) hoort het wederkerend voornaamwoord níét bij het werkwoordelijk gezegde; het is lijdend voorwerp: 
zin 2: wg = scheert; lv = zich

bij wederkerende werkwoorden

Slide 20 - Slide

Zo herken je 
Bij verplicht wederkerende werkwoorden (zin 1b)
kun je voor het wederkerend voornaamwoord geen andere persoon invullen, bij toevallig wederkerende werkwoorden (zin 2b) meestal wel;

1b Gedroeg jij *je broertje / *jezelf verdacht volgens de politieagent? (* betekent ‘ongrammaticaal’).
2b Deze kapper scheert zijn klanten / zichzelf altijd met water en scheerzeep.

verplicht wederkerende werkwoorden

Slide 21 - Slide

Aan het werk
Wat?
Cursus 5 paragraaf 3.
Havo: Maak opdracht  1 t/m 5.
Vwo: Maak opdracht 1 t/m 5.
In je online boek (Magister -> leermiddelen).
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
De 4 B's en het oogje.
Tijd
Timer.
Klaar?
Keuze 1: Verder trainen in je online boek.
Keuze 2: Maak opdracht 6 (verdieping).
Keuze 3: Eigen keuze, namelijk ...
timer
15:00

Slide 22 - Slide

  • Havo: je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
  • Vwo: Je kunt het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp vinden in zinnen met wederkerende voornaamwoorden.
Lesdoelen

Slide 23 - Slide

In welke zin staat een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft buritto's gegeten.
B
Hij heeft een Playstation 5 gekregen.
C
Hij gaat morgen niet naar zijn werk.
D
Hij is een vrolijke gast.

Slide 24 - Quiz

Havo: Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde?

Vwo: Wanneer is een werkwoord verplicht wederkerend en wanneer toevallig wederkerend?

Slide 25 - Open question

Hoe ging dit 'nieuwe' zinsdeel je af?

Zet deze emoji ook in je studiewijzer bij paragraaf 3.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll