NK 6.1 + UL 6.2 (& 6.3)

planning
  • Nakijken in eigen werkboek 
  • Intussen controle boek bij & huiswerk gemaakt
  • uitleg leerdoelen 6.2
  • uitleg 6.2 zelf
  • Aan de slag met opdrachten 6.2
  • uitleg leerdoelen 6.3
  • uitleg 6.3 zelf
  • huiswerk opgeven  

1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

planning
  • Nakijken in eigen werkboek 
  • Intussen controle boek bij & huiswerk gemaakt
  • uitleg leerdoelen 6.2
  • uitleg 6.2 zelf
  • Aan de slag met opdrachten 6.2
  • uitleg leerdoelen 6.3
  • uitleg 6.3 zelf
  • huiswerk opgeven  

Slide 1 - Slide

Open je boek op blz. 73 (of pak je losse blaadje waar je vorige les op hebt geschreven)

Slide 2 - Slide

opdracht 1
a = koolstofdioxide + mineralen + water + zuurstof
b = glucose + zuurstof --> CO2 + water
c = glucose + zuurstof --> CO2 + water

Slide 3 - Slide

opdracht 2
a = voedselketen
b = voedselweb
c = planten
d =  1e = wordt gegeten, 2de = eet

Slide 4 - Slide

opdracht 3
a = producenten
b = eerste orde
c = nee
d = ja

Slide 5 - Slide

opdracht 4
Voedselketen en voedselweb
• Voedselketen: een reeks soorten, waarbij elke soort wordt gegeten door de volgende soort. De eerste schakel is altijd een producent. De tweede en hogere schakels zijn dieren.

• Voedselweb: alle voedselrelaties in een gebied.



Slide 6 - Slide

opdracht 4
Fotosynthese 
• koolstofdioxide + water + lichtenergie → glucose + zuurstof (energiearm → energierijk)

verbranding
• glucose + zuurstof → koolstofdioxide + water + energie (energierijk → energiearm)
  



Slide 7 - Slide

opdracht 4
Producenten en consumenten
• Producenten zijn planten en andere organismen met bladgroenkorrels. Ze doen aan fotosynthese en maken energierijke stoffen.
• Consumenten zijn dieren die planten en/of andere dieren eten.

Slide 8 - Slide

opdracht 4
Kringloop en reducenten
• Planten nemen mineralen op uit de bodem. Planten worden opgegeten of sterven (gedeeltelijk) af. Dieren scheiden afvalstoffen uit, worden opgegeten of gaan dood.
• Afvaleters eten dode resten op en reducenten zetten energierijke resten om in energiearme stoffen, zoals mineralen, die planten weer kunnen opnemen.



Slide 9 - Slide

opdracht 4

Slide 10 - Slide

opdracht 5
a = Magnesiumzouten zijn energiearm. 
(Magnesiumzouten zijn mineralen.)

b = Houtstof is energierijk. 
(Hout wordt gevormd door planten om stevigere stengels te vormen. Het is een stof die de plant maakt uit glucose en energiearme stoffen.)

Slide 11 - Slide

opdracht 5
c = Bij gebrek aan magnesiumzouten is er minder bladgroen. Daardoor vindt minder fotosynthese plaats en wordt minder glucose gemaakt. Hierdoor kan de boom minder houtstof maken.


Slide 12 - Slide

opdracht 6
a = 
producenten: plantaardig plankton
planteneters: dierlijk plankton, schelpdieren
alleseters: garnalen
vleeseters: mensen*, vissen, vogels, zeehonden
* Mensen zijn alleseters, maar in dit voedselweb hebben ze de rol van vleeseter.

Slide 13 - Slide

opdracht 6
b = Wanneer de vissen consument van de tweede orde zijn, eten ze schelpdieren, dierlijk plankton of garnalen die plantaardig plankton hebben gegeten. 

(Consumenten van de tweede orde eten dieren die planten hebben gegeten.)

Slide 14 - Slide

opdracht 6
c = Wanneer de vissen consument van de derde orde zijn, eten ze garnalen die dierlijk plankton hebben gegeten. 

(Consumenten van de derde orde eten dieren die dieren hebben gegeten.)



Slide 15 - Slide

opdracht 6
d = 
  • Als ze vissen uit de Waddenzee eten, zijn mensen consument van de derde of vierde orde.
  • Een voedselketen kan zijn: 
  • plantaardig plankton → garnalen → vissen → mensen.

Slide 16 - Slide

opdracht 7
a = De volgende organismen moeten in het antwoord staan:
  •  eikels, gras, beukennootjes, wild zwijn, bessen, das, wortels (van bomen/struiken/wortels van de eikenboom), muizen, zaden. 
  • De pijlen staan in de richting van de volgende schakel in de voedselketen (want de pijl betekent ‘wordt gegeten door’).

Slide 17 - Slide

opdracht 7
b =    1 = Er is veel voedsel.
          2 = Er zijn geen natuurlijke vijanden.

c = Het aantal dassen neemt dan toe, want wilde zwijnen en dassen eten beide wortels en bessen. Als er minder wilde zwijnen zijn, blijft er meer voedsel over voor de dassen.

Slide 18 - Slide

opdracht 7D
 Voorbeelden van juiste voordelen:
– Het aantal wilde zwijnen neemt af.
– Er zullen meer resten van dode dieren achterblijven waar allerlei afvaleters van kunnen leven.
Voorbeelden van juiste nadelen:
– Wolven leven van de prooi die het gemakkelijkst kan worden gevangen. Daardoor kunnen ze ook andere dieren dan wilde zwijnen gaan vangen, bijvoorbeeld reeën, konijnen of verdwaalde huisdieren.
– Bewoners en toeristen zijn vaak bang voor wolven.

Slide 19 - Slide

Boek dicht op tafel!

Slide 20 - Slide

Leerdoelen 6.2
  1. Ik kan omschrijven wat piramiden van aantallen en van biomassa weergeven.
  2. Ik kan beschrijven op welke manieren energie uit de voedselketen verdwijnt. 

Slide 21 - Slide

ecologische piramide van aantal

Slide 22 - Slide

Piramide van aantallen
  • Een piramide van aantallen geeft aan hoeveel individuen van een soort er in een voedselketen zijn. 
  • Het aantal producenten is groter dan                                      b    het aantal planteneters.
  • Het aantal planteneters is groter dan                              het aantal dieren dat de planteneters opeten. 

Slide 23 - Slide

piramide van aantallen
Is niet altijd een piramide vorm!
Piramide van aantal

Slide 24 - Slide

piramide van aantal
piramide van biomassa

Slide 25 - Slide

Piramiden van Biomassa
Biomassa:
  • De totale hoeveelheid aan energierijke stoffen  in een organisme.                             (hoe lang brandt het?)
  • Een piramide van biomassa heeft altijd de vorm van een piramide.

Slide 26 - Slide

Energie in een voedselketen
Kijk eens goed waar de energie allemaal heen gaat!

Slide 27 - Slide

Energie in een voedselketen
Energie: in elke schakel verdwijnt energie uit de voedselketen.
  • Sommige individuen sterven zonder dat ze worden opgegeten door individuen uit de volgende schakel.
  • Van het voedsel dat wordt gegeten, wordt een deel niet verteerd. Dit deel komt in de uitwerpselen terecht.
  • Een deel van de verteerde stoffen wordt gebruikt als brandstof. Bij de verbranding hiervan komt energie vrij, meestal in de vorm van warmte of beweging. 
  • De stoffen die overblijven, worden meestal gebruikt als bouwstof. Deze stoffen kunnen als voedsel dienen voor de volgende schakel van de voedselketen. 

Slide 28 - Slide

Energie in een voedselketen

Slide 29 - Slide

Ga naar blz. 80-81
maak daar opdracht 1 + 2

Slide 30 - Slide

nakijken 

1a = bij de producenten
1b = aantallen
1c = aantallen
1d = kleiner

Slide 31 - Slide

nakijken 

2a = producenten
2b = in bouwstoffen
2c = door reducenten die dode resten en        
          uitscheidingsproducten gebruiken                             EN door verbranding

Slide 32 - Slide

opdracht 3 nu overtekenen! 

Slide 33 - Slide

Maak nu online van 
thema 6
van basisstof 6.2
opdracht 4 + 5 + 6

Slide 34 - Slide

Huiswerk voor volgend les = 
Maak van 
  • basisstof 6.2 - opdracht 1 + 2 +3 (in je boek)
  • basisstof 6.2 - opdracht 4 + 5 + 6 (online)

1x inplannen PW inhalers thema 3 +5, (daarna pas bespreken)
Wessel, Fabio, Arthur even naar mijn bureau i.v.m. voorbereidingen (voor mijzelf) voor vakdocentenavond.

Slide 35 - Slide

Boek dicht op tafel!

Slide 36 - Slide

Leerdoelen 6.3
  1. Ik kan de koolstofkringloop beschrijven. 
  2.  Ik kan de stikstofkringloop beschrijven. 

Slide 37 - Slide