This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Interpunctie
Slide 1 - Slide
Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist
Slide 2 - Quiz
Zet in de volgende zin komma's waar dat nodig is. Ik heb een pen een potlood en een slijper gekocht omdat ik mijn pennenzak kwijt ben.
Slide 3 - Open question
Dubbele punt
1. Voor een citaat 2. Als je een gedachte aangeeft 3. Voor een opsomming 4. Als je op de plaats van de dubbele punt ook het woordje 'want' in kan vullen.
Slide 4 - Slide
Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
onjuist
B
juist
Slide 5 - Quiz
Ik kan niet komen: mijn auto is kapot.
A
onjuist
B
juist
Slide 6 - Quiz
Aanhalingstekens
1. Voor en achter een citaat. 2. Als het woord zelf wordt bedoeld en niet de betekenis. (Met hoeveel l'en schrijf je 'onmiddellijk'?) 3. Als je het woord of de woordgroep spottend gebruikt.
Slide 7 - Slide
Leestekens bij citaten Als je eerst aangeeft wie het zegt en daarna pas het citaat, gebruik je de leestekens op de volgende manier:
1. Dubbele punt nadat je aan hebt gegeven wie het zegt 2. Aanhalingsteken openen 3. Citaat met afsluitend leesteken 4. Aanhalingsteken sluiten
Hij zegt: 'Je bent altijd net op tijd op school.' Hij roept: 'Je bent altijd net op tijd op school!'
Slide 8 - Slide
Leestekens bij citaten Als je eerst het citaat geeft en daarna aangeeft wie het zegt, gebruik je de leestekens op de volgende manier:
1. Aanhalingsteken openen 2. Citaat met afsluitend leesteken. Let op: de punt van het citaat verandert in een komma. 3. Aanhalingsteken sluiten 4. Aangeven wie het gezegd heeft.
'Je bent altijd net op tijd op school,' zegt hij. 'Je bent altijd net op tijd op school!' roept hij.
Slide 9 - Slide
Leestekens bij citaten Als je het citaat in twee delen splitst, gebruik je de volgende spellingregels:
1. Aanhalingsteken openen 2. Citaat deel 1 3. Aanhalingsteken sluiten 4. Komma
5. Aangeven wie het gezegd heeft 6. Komma 7. Aanhalingsteken openen 8. Citaat deel 2 met afsluitend leesteken 9 Aanhalingsteken sluiten
'Je bent', zegt hij, 'altijd net op tijd op school.' 'Je bent', roept hij, 'altijd net op tijd op school!'
Slide 10 - Slide
De voorzitter zei "Ieder clublid moet dit jaar meer contributie betalen."
A
onjuist
B
juist
Slide 11 - Quiz
'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen.'
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Ik wil niet in Gent studeren __ het is daar veel te druk.
A
komma
B
punt
C
dubbele punt
D
geen leesteken
Slide 13 - Quiz
Ik heb de volgende schoolspullen gekocht: een pen, een pennenzak, een potlood __ en een slijper.