Disk thema 2 Bellen en Mailen - dag 4

Thema 2 Bellen en mailen dag 4
1 / 24
next
Slide 1: Slide
ISKVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 2 Bellen en mailen dag 4

Slide 1 - Slide

makkelijk
  • kost weinig moeite
  • eenvoudig
  • niet moeilijk
  • zin: Deze opdracht is makkelijk.
  • zin: Een zon tekenen is makkelijk. 
25

Slide 2 - Slide

moeilijk
  • kost veel moeite
  • lastig
  • niet makkelijk 
  • zin: Deze sommen zijn moeilijk.
  • zin: Netjes werken is moeilijk.
26

Slide 3 - Slide

moeten
  • nodig
  • verplicht
  • ik moet - wij moeten
  • zin: Wij moeten elke dag naar school.
  • zin: Ik moet goed mijn best doen. 
27

Slide 4 - Slide

morgen
  • de dag na vandaag 
  • zin: Ik ga morgen  verhuizen.
  • zin: Morgen ben ik jarig.
28

Slide 5 - Slide

de ochtend
  • begin van de dag
  • tussen nacht en middag
  • de ochtend - de ochtenden
  • zin: Ik begin de ochtend met een ontbijt.
  • zin: Deze ochtend is erg koud. 
29

Slide 6 - Slide

de opdracht
  • taak die je krijgt
  • moet je maken of doen
  • de opdracht - de opdrachten
  • zin: Ik maak morgen twee opdrachten.
  • zin: De opdracht is klaar. 
30

Slide 7 - Slide

de plaats
  • een plek 
  • waar je bent
  •  de plaats - de plaatsen
  • zin: Ik zit op deze plaats.
  • zin: Den Helder is een goede plaats om te wonen.
31

Slide 8 - Slide

de reden
  • antwoord op een vraag 
  •  waarom doe je iets?
  • waarom gebeurt er iets?
  • de reden - de redenen
  • zin: Hij heeft geen goede reden waarom hij te laat is.
32

Slide 9 - Slide

Ik ga eerst slapen.
Dan ga ik ................. verder.
28
A
in 2022
B
morgen
C
gister
D
vandaag

Slide 10 - Quiz

De ochtend is een dagdeel.
Welke tijden zijn dat?
29
A
00:00 - 06:00 uur
B
06:00-12:00 uur
C
12:00 - 18:00 uur
D
18:00 - 24:00 uur

Slide 11 - Quiz

Wat is het synoniem voor :
de ochtend
29
A
de avond
B
's ochtends
C
de dag
D
de morgen

Slide 12 - Quiz

Als ik naar school ga is het ....................
29
A
ochtend
B
nacht
C
avond
D
middag

Slide 13 - Quiz

Hoe noem je een taak die je krijgt?
30
A
een som
B
een plaats
C
een keer
D
een opdracht

Slide 14 - Quiz

Maak een goede zin met het woord:
'opdracht'.
timer
2:00
30

Slide 15 - Open question

In de klas heeft iedereen een eigen ..........................
31
A
docent
B
fiets
C
ochtend
D
plaats

Slide 16 - Quiz

Maak een goede zin met het woord: 'plaats'
31

Slide 17 - Open question

Ik kom niet naar school vandaag.
Wat is de ..................?
32
A
rest
B
reden
C
maand
D
regel

Slide 18 - Quiz

Waarom je iets doet is een ..........
32
A
keuken
B
reden
C
help
D
uitleggen

Slide 19 - Quiz

Waar lees je de betekenis van '
(ge)makkelijk?
25
A
Het eten was heel lekker.
B
Ik ruim mijn kamer nooit op.
C
Ik heb uren gestudeerd maar ik weet de antwoorden niet.
D
Ik ben heel goed in wiskunde.

Slide 20 - Quiz

Wat is de antoniem van
(ge)makkelijk
25
A
slordig
B
moeilijk
C
heerlijk
D
eerlijk

Slide 21 - Quiz

Als je iets niet makkelijk vindt is het .....................
26
A
sportief
B
moeilijk
C
lekker
D
heerlijk

Slide 22 - Quiz

Maak een zin met het woord
moeilijk
26

Slide 23 - Open question

Waar zie je hier het werkwoord 'moeten'
27
A
B
C
D

Slide 24 - Quiz