This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Les 1 - woordsoorten
Slide 1 - Slide
Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6:
lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
werkwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Doel van de herhalingsles
We oefenen met het benoemen van de volgende woordsoorten:
groep 7
lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
werkwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Slide 2 - Slide
Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6:
lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
werkwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Op de volgende slides kan je de uitleg filmpjes kijken die bij de methode horen.
Daarna volgen er vragen over de woordsoorten. Aan het eind is er nog een stuk alleen voor groep 6. Dit gaat over het persoonlijk voornaamwoord, het bezittelijk voornaamwoord en het bijwoord. Groep 5 hoeft deze slides niet te maken.
Succes!
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Video
Slide 6 - Video
Slide 7 - Video
Noem de drie lidwoorden.
Slide 8 - Open question
Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?
Daar is .... meisje.
A
de
B
het
Slide 9 - Quiz
Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?
Hoor jij .... hond blaffen.
A
de
B
het
Slide 10 - Quiz
Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?
Dat is .... hondje van de buren.
A
de
B
het
Slide 11 - Quiz
Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?
.... artiest
A
de
B
het
C
geen lidwoord
Slide 12 - Quiz
Wat is het zelfstandig naamwoord? Daar is Marijke.
A
Daar
B
is
C
Marijke
Slide 13 - Quiz
Wat is het zelfstandig naamwoord? Ik zit op een kruk.
A
zit
B
op
C
een
D
kruk
Slide 14 - Quiz
Wat is het zelfstandig naamwoord? Er zwemt een vis.
A
zwemt
B
vis
C
Er
D
een
Slide 15 - Quiz
Wat is het zelfstandig naamwoord? Wij wonen in Hilversum?
A
wij
B
wonen
C
in
D
Hilversum
Slide 16 - Quiz
Zayd is een knappe jongen.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Zayd
B
knappe
C
jongen
D
is
Slide 17 - Quiz
Wat is het zelfstandig naamwoord? Ik ben over een sloot gesprongen?
A
over
B
sloot
C
ben
D
gesprongen
Slide 18 - Quiz
bedenk een bijvoeglijk naamwoord bij het woord FIETS.
Slide 19 - Open question
Wat is het bijvoeglijk naamwoord? Ik ben over een diepe sloot gesprongen?
A
over
B
diepe
C
sloot
D
gesprongen
Slide 20 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord? Daar is het leuke meisje.
A
Daar
B
het
C
leuke
D
meisje
Slide 21 - Quiz
Sleep de woorden naar de juiste woordsoorten toe.
lidwoord
werk-
woord
zelfst
naamw
bijv
naamw
voorzetsel
het
de
een
werkt
gekeken
graai
lucht
gaten
olifant
gouden
deftige
knappe
achter
onder
tussen
Slide 22 - Drag question
Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.
Wat is het voorzetsel?
A
moeder
B
werk
C
op
D
heeft
Slide 23 - Quiz
Maar daarom gaan we dit keer ver weg!
Wat is het voorzetsel?
A
maar
B
daarom
C
ver
D
er is geen voorzetsel
Slide 24 - Quiz
Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.
Wat zijn de voorzetsels?
A
na
naar
B
naar
huis
C
nemen
huis
D
na
we
Slide 25 - Quiz
Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.
Wat is het voorzetsel?
A
er is geen voorzetsel
B
maar
C
mijn
D
moeder
Slide 26 - Quiz
We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.
Wat zijn de voorzetsels?
A
in, van, naar
B
gaan, daarna
C
we, doen
D
trip, jungle
Slide 27 - Quiz
Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.
Wat is het voorzetsel?
A
mijn
B
ging
C
het
D
tegen
Slide 28 - Quiz
deel groep 6
Nu komt het deel van groep 6, deze hoeft groep 5 niet te maken. Ga nog wel even naar de laatste slide voor de evaluatievraag.
Slide 29 - Slide
Wat is het persoonlijk voornaamwoord.. ''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
Jou
C
Wisselgeld
D
Heeft gegeven
Slide 30 - Quiz
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin... ''Ik woon in een rijtjeshuis''.
A
Ik woon
B
Een rijtjeshuis
C
Ik
D
in
Slide 31 - Quiz
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin... ''Dit huis is niet verkocht. Niemand wil het kopen''.
A
Dit
B
niemand
C
het
D
kopen
Slide 32 - Quiz
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
Slide 33 - Quiz
Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.
Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
A
mijn
B
moeder
C
vakantie
D
gaan
Slide 34 - Quiz
Elke brochure nemen we mee naar ons huis.
Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
A
brochure
B
ons
C
naar
D
huis
Slide 35 - Quiz
Die rode tas is zijn favoriete tas.
Wat is het bezittelijke voornaamwoord?
A
tas
B
zijn
C
rode
D
favoriete
Slide 36 - Quiz
Hij tekent een bijzonder mooie auto.
wat is bijzonder voor een woord?
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord
Slide 37 - Quiz
Het groene bankje staat op het gras.
wat is groene voor een woord?
A
voorzetsel
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 38 - Quiz
het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord
Slide 39 - Quiz
Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist
Slide 40 - Quiz
Zo dat was een flinke les! jullie hebben hard gewerkt. nog één vraag. Welke onderdelen van de woordsoorten, begrijp je heel erg goed?