5 januari - Taal herhaling woordsoorten

• Taal
• Basisschool
• Groep 5,6

Les 1 - woordsoorten 

Doel van de les:

We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:

groep 5 & 6: 

lidwoorden 

zelfstandig naamwoorden 

werkwoorden 

bijvoeglijk naamwoorden

voorzetsels

Doel van de herhalingsles 

We oefenen met het benoemen van de volgende woordsoorten:

lidwoorden 

zelfstandig naamwoorden 

werkwoorden 

bijvoeglijk naamwoorden

voorzetsels

Noem de drie lidwoorden.

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Daar is .... meisje.

1. de
2. het

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Hoor jij .... hond blaffen.

1. de
2. het

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Dat is .... hondje van de buren.

1. de
2. het

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... artiest

1. de
2. het
3. geen lidwoord

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is Marijke.

1. Daar
2. is
3. Marijke

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Er zwemt een vis.

1. zwemt
2. vis
3. Er
4. een

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een kruk.

1. zit
2. op
3. een
4. kruk

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Wij wonen in Hilversum?

1. wij
2. wonen
3. in
4. Hilversum

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik ben over een sloot gesprongen?

1. over
2. sloot
3. ben
4. gesprongen

bedenk een
bijvoeglijk naamwoord
bij het woord FIETS.

Zayd is een knappe jongen.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

1. Zayd
2. knappe
3. jongen
4. is

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Daar is het leuke meisje.

1. Daar
2. het
3. leuke
4. meisje

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik ben over een diepe sloot gesprongen?

1. over
2. diepe
3. sloot
4. gesprongen

Sleep de woorden naar de juiste woordsoorten toe. 

lidwoord

werk-

woord

zelfst

naamw

bijv

naamw

voorzetsel

het

de

een

werkt

gekeken

graai

lucht

gaten

olifant

gouden

deftige

knappe

achter

onder

tussen

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het voorzetsel?

1. moeder
2. werk
3. op
4. heeft

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat is het voorzetsel?

1. maar
2. daarom
3. ver
4. er is geen voorzetsel

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat zijn de voorzetsels?

1. na naar
2. naar huis
3. nemen huis
4. na we

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat is het voorzetsel?

1. er is geen voorzetsel
2. maar
3. mijn
4. moeder

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de voorzetsels?

1. in, van, naar
2. gaan, daarna
3. we, doen
4. trip, jungle

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is het voorzetsel?

1. mijn
2. ging
3. het
4. tegen

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

1. juist
2. onjuist

Zo dat was een flinke les!
jullie hebben hard gewerkt. nog één vraag. Welke onderdelen van de woordsoorten, begrijp je heel erg goed?