Klas 3 week 10 les 1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met eten en drinken

Luisteren-Opschrijven-Leren

Wat ga je doen?

Ga naar Naslag Chapitre 5

Voca E + F

Schrijf in jouw vocabulaireschrift/map 

met een vouw in het midden

links: Frans

rechts: Nederlands

de woorden/zinnen van

 voca E en F op

Klaar? Bedek de Nederlandse vertaling en kijk welke zinnen je al kent. Werk met * en potlood

Check weektaken

* Wat staat er deze week in jouw agenda/planner voor het vak Frans?

* Weet je zeker dat je de weektaak Frans van vorige week hebt afgerond?

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je herhaalt de vocabulaire van gezondheid, ziekte en lichaamsdelen

Wat ga je doen?

Je gaat vocabulaire t.a.v. gezondheid ziekte en lichaamsdelen  herhalen.

Je gaat de werkwoorden vouloir en pouvoir herhalen

Je gaat een kijk- en luisteropdracht doen

Volg/doe de LessonUp in eigen tempo/zelfstandig

Objectif santé

Herhaling

 Sleep de Franse woorden naar het passende plaatje

le bras

la fièvre

le coeur

les yeux

Aïe j'ai mal

la bouche

Sleep de Franse woorden naar het passende plaatje

Maar eerst ga ik de woorden voorlezen: L'heure, la passion, l'entrainement, gagner, un joueur, l'entraîneur, l'équipe. 

Remarque: Il faut que je lise d'abord les mots avant de lancer de sleep!

pijn hebben (aan) = avoir mal (à)

J'ai mal à la tête.

Tu as mal au bras.

Il a mal à l'oreille.

Nous avons mal aux yeux. 

Let op!

à + le > au

à + les > aux

j'ai mal à la jambe

j'ai mal à la tête

j'ai mal au ventre/ j'ai mal au coeur

j'ai mal à l'oreille

j'ai mal au dos

Le corps

A la pharmacie

Bonjour,

Je peux vous aider?

Vous avez mal où?

Chez le médecin

la santé

trois fois par jour

prenez le médicament

tomber malade

la maladie

restez au lit

appeler le docteur

de gezondheid

drie keer per dag

blijf in bed

ziek worden

de ziekte

neem het medicijn

de dokter bellen

Objectif santé

Als je ziek bent,geef je aan wat je graag 

wilt ( willen = vouloir)

en wat je niet kunt (kunnen = pouvoir).

Vandaar dat we deze twee werkwoorden herhalen. 

(Je hebt deze in chapitre 3 geleerd)

Vouloir

Willen

  il/elle/on

  nous

  vous

  ils/elles

  tu

  je

voulons

veulent

veux

voulez

veux

veut

 pouvoir

kunnen

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je/j'

                       peux

                  pouvez

                        peut

                       peux

                 peuvent

                pouvons

Kijk- en luisteropdracht

Je gaat kijken en luisteren naar Petit Nicolas.

Beantwoord de vragen.

01:44

Wat doet pijn, volgens Petit Nicolas?

02:34

Welke instructies geeft de dokter?

05:35

Wat brengt de moeder van Petit Nicolas?

06:16

Wat vertelt Alceste?

10:07

Wat komt de buurman melden?

12:11

Wat zegt Petit Nicolas tegen de dokter?

Klaar? Ga zelfstandig aan de slag met de weektaak

Maken van de oefeningen en/of leren van de vocabulaire

In stilte werken zolang de timer loopt.

Ken ik het werkwoord être

à la prochaine!

;

                              

                              les déchets dans la poubelle

                              

                              restez à ta place jusqu'à 59/29

Samen zorgen we voor een fijne werkplek in het lokaal!