2.3 Celmembranen en transport

H2: Cel en leven
1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2: Cel en leven

Slide 1 - Slide

Heb je het begrepen?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Par 2.3: Celmembranen en transport 

Slide 4 - Slide

Doel en begrippen 2.3
- Je legt uit dat doordat het celmembraan selectief doorlaatbaar is, de celinhoud permanent verschilt van de celomgeving.
- Je legt uit dat stoffen door verschillende vormen van passief transport en actief transport membranen kunnen passeren én je licht van verschillende stoffen toe op welke wijze ze dat doen.
- Je beschrijft de relatie tussen de osmotische waarde binnen en buiten een cel en de invloed daarvan op de stevigheid van de cel en het organisme.
- Je licht toe dat de effecten van osmose verschillen bij plantaardige en dierlijke cellen.
- Je benoemt de functie van receptoreiwitten in het celmembraan en licht het verschil met transporteiwitten toe.

Slide 5 - Slide

Bouw celmembraan

Slide 6 - Slide

Fosfolipiden: hydrofiele kop (water aantrekkend) en een hydrofobe staart (waterafstotend).

Slide 7 - Slide

Dubbele laag fosfolipiden: erg bewegelijk.
Cholesterol moleculen: remt de beweeglijkheid

Slide 8 - Slide

Eiwitmoleculen: transport, receptoren, soms met een koolhydraatketen aan de buitenkant.

Slide 9 - Slide

Celmembraan: selectief permeabel/ semipermeabel
Niet alle stoffen kunnen het membraan passeren.

Slide 10 - Slide

Stoffentransport
Passief transport kost geen energie, actief transport kost energie (ATP).

Slide 11 - Slide

Diffusie
Kleine en vetoplosbare stoffen kunnen zonder hulp het membraan passeren.
Altijd van een hoge naar een lage concentratie.
Bijv. O2/ CO2 (longen, lichaamscellen) en testosteron (lichaamscellen).

Slide 12 - Slide

Geladen deeltjes, grote wateroplosbare moleculen, polaire moleculen hebben een transporteiwit nodig.
Altijd van een hoge naar een lage concentratie.
Controle door openen/ sluiten eiwitpoorten (bijvoorbeeld glucosetransport na binding insuline).
Gefaciliteerd transport

Slide 13 - Slide

Transport tegen de concentratiegradient in (van laag -> hoog) kost altijd energie: via een speciaal transporteiwit.
Bijv. Na+/ K+ (zenuwcellen).
Controle door openen/ sluiten eiwitpoorten.
Actief transport

Slide 14 - Slide

Endocytose:
opnemen van grote partikels, deeltjes die het membraan niet kunnen passeren (ijzerionen, grote vetachtige stoffen).
Na binding aan een receptor.
Blaasjes

Slide 15 - Slide

Fagocytose:
opnemen van bacteriën en grote deeltjes door witte bloedcellen.
Na fusie met een lysosoom kan het deeltje/ de bacterie worden afgebroken.
Blaasjes

Slide 16 - Slide

Exocytose: afgeven van een stof in een blaasje aan de buitenwereld van een cel.
Wordt ook gebruikt om receptoren aan de buitenkant van het membraan te krijgen.
Blaasjes

Slide 17 - Slide

Watertransport
Water kan deels via diffusie door het celmembraan heen. Dit is echter langzaam (door de hydrofobe binnenkant van het membraan).
Snel watertransport kan via een waterkanaal (transporteiwit).
Het proces van watertransport over een semipermeabel membraan heet osmose.

Slide 18 - Slide

Osmose
Hoeveel water zich verplaatst wordt bepaald door de osmotische waarde aan beide zijden van het membraan.
Osmotische waarde: hoeveelheid opgeloste stoffen in het water.
Hoge osmotische waarde: veel opgeloste stoffen.
Lage osmotische waarde: weinig opgeloste stoffen.
Water stroomt van een lage -> hoge osmotische waarde.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Hypotoon/ isotoon/ hypertoon

Slide 21 - Slide

Dierlijke cellen
Streven naar isotone omstandigheden.

Slide 22 - Slide

Plantencellen

Slide 23 - Slide

Plantencellen
Streven naar hypertone celinhoud om druk op de celwand te houden (turgor): stevigheid

Slide 24 - Slide

Plantencellen
Plasmolyse: celmembraan laat los van de celwand.
Grensplasmolyse: turgor=nul maar celmembraan laat nog net niet los

Slide 25 - Slide

Bekijk het filmpje op de volgende dia over osmose in een ei
Maak tijdens het filmpje een schematische schets van de volgende situaties:
Ei in siroop
Ei in water

Geef in je schets aan:
Waar lage concentratie? Binnen of buiten ei? Noteer L
Waar hoge concentratie? Binnen of buiten ei? Noteer H
Richting watertransport? Noteer pijl
Noteer duidelijke titels boven je schetsen!
Upload je tekening op de dia na het filmpje

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Upload je schetsen van een ei in siroop en een ei in water

Slide 28 - Open question

Diffusie van een stof gaat altijd...
A
van een hoge naar een lage concentratie, vanzelf
B
van een lage naar een hoge concentratie, vanzelf
C
van een hoge naar een lage concentratie, kost energie
D
van een lage naar een hoge concentratie, kost energie

Slide 29 - Quiz

Een pantoffeldiertje neemt water op door osmose. Waar is de waterconcentratie dan het hoogst?
A
in het pantoffeldiertje
B
buiten het pantoffeldiertje
C
binnen en buiten het pantoffeldiertje is waterpotentiaal gelijk

Slide 30 - Quiz

Passief transport van deeltjes (diffusie en gefaciliteerde diffusie) is altijd....
A
met de concentratiegradiënt mee (van hoog naar laag)
B
tegen de concentratiegradiënt in (van laag naar hoog)

Slide 31 - Quiz

Wat is de juiste definitie van osmose?
A
Verplaatsing van water door een semipermeabel membraan van lage naar hoge concentratie
B
Verplaasting van een stof van hoge naar lage concentratie door een membraan
C
Verplaatsing van water door een semi permeabel membraan van hoge naar lage concentratie
D
Verplaatsing van water moleculen

Slide 32 - Quiz

Wat is de juiste richting van diffusie?
A
A
B
B

Slide 33 - Quiz

Waar in een plantencel zit de vloeistof waar osmose vooral plaatsvind?
A
cytoplasma
B
celkern
C
vacuole
D
celmembraan

Slide 34 - Quiz

Wat is het effect van diffusie?
A
Moleculen bewegen niet.
B
Moleculen verspreiden zich gelijkmatig over de beschikbare ruimte.
C
Moleculen verspreiden zich in ongelijke hoeveelheden over de beschikbare ruimte.
D
Moleculen bewegen allemaal naar elkaar toe.

Slide 35 - Quiz

de concentratie opgeloste stoffen in de cel is ..... dan daarbuiten. In de cel is plasmolyse opgetreden
A
lager
B
even hoog
C
hoger

Slide 36 - Quiz

Wat is turgor?
A
druk van de cel tegen de celwand
B
druk van de celwand tegen de cel
C
druk van de celmembraan tegen de celwand
D
druk van de celwand tegen de vacuole

Slide 37 - Quiz

Een plantencel wordt in een bak met zeewater gezet wat gebeurd er in de cellen van de plant?
A
plasmolyse
B
Turgor
C
difussie
D
niks

Slide 38 - Quiz

Wat is het verschil tussen osmose en diffusie?

Slide 39 - Open question

Sleep de begrippen naar het juiste vak.
actief transport
passief transport
Kost geen energie
Kost energie
Endocytose
Exocytose
Diffusie
Osmose

Slide 40 - Drag question

Niet waar
Waar
Bij transport door blaasjes kunnen stoffen zowel van binnen de cel naar buiten worden gebracht als andersom.
Bij actief transport worden stoffen van een hoge naar een lage concentratie verplaatst.
Bij passief transport is geen energie nodig en bij actief transport wel.
Transporteiwitten kunnen alleen voor actief transport gebruikt worden.
Passief transport vindt plaats door diffusie, osmose en transporteiwitten.
Osmose vindt plaats als sommige moleculen de semipermeabele wand wel kunnen passeren en andere niet, waardoor er een verschil in waterniveau ontstaat.
Diffusie vindt alleen plaats door een semipermeabele wand.

Slide 41 - Drag question

Passief
Actief
Kost energie
Zonder energie
Diffusie
Osmose
+ naar -

Slide 42 - Drag question

Filmpjes
Vindt je dit nog lastig? Bekijk dan de volgende uitlegfilmpjes

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video

Filmpje bouw eukaryote cel
Wil je nog extra uitleg over de bouw van cellen? Bekijk dan het volgende filmpje

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Video