Maandag 9.11.20

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Montag, der 9. November 2020

1. Was werden wir in Periode 2 machen?
2. logo.de
3. Presse und Sprache - Hilfe ich habe Schnupfen!
4. Arbeit im Buch

In Periode 2 arbeiten wir :

1. Kapitel 12 und Kapitel 13

2. Kapitel 12 - zwak werkwoord o.t.t en o.v.t

- modale werkwoorden in de o.t.t en o.v.t

- Het wederkerend voornaamwoord

- Woordjes 

https:

Hilfe, ich habe Schnupfen!

1. Das Corona-Virus hat die ganze Welt verändert.

a) Welche Veränderungen waren für dich besonders schwierig?

b) Welche positiven Erfahrungen hast du in der Corona-Zeit gemacht?

 Notiere einige Stichwörter und berichte dann in deiner Lerngruppe. (zuerst met 4 Schülern und dann in der Klasse)

Hilfe, ich habe Schnupfen!

2. Erkältung oder Corona-Virus? 

a) Welche Symptome gibt es bei einer Erkältung und welche bei einer Corona-
Infektion? Kreuzen Sie an. 

Symptome Erkältung Corona 

Halsschmerzen O O  Atembeschwerden O O 

nicht schmecken können O O
nicht riechen können O O 

Kopfschmerzen O O
Schnupfen O O 

Hören - Hilfe, ich habe Schnupfen!

a) Nur wenige Menschen bekommen im Herbst eine Erkältung. R □ F □

b) Eine Corona-Infektion kann ähnlich wie eine Erkältung sein. R □ F □

c) Die Menschen erschrecken, wenn jemand niest. R □ F □

d) Im Herbst und im Winter werden viele Schule schließen. R □ F □

e) Im Herbst und im Winter werden viele Menschen nicht arbeiten können. R □ F □

f) Die Corona-Zeit hat auch positive Seiten. R □ F □

g) Die Kinder in der Schule müssen jetzt viel Neues lernen. R □ F □

 a) F • b) R • c) R • d) F • e) R • f) R • g) F

Ergänzen Sie in jedem Satz das passende Wort aus dem Kasten.

Entschleunigen • husten • bleiben

tragen • bewahren • anpassen

a) Ruhe _________ bewahren ____________ b) einen Mund-Nasen-Schutz ___

c) in die Armbeuge ____________

d) unser Leben ____________

e) Lehrpläne _____________

f) zu Hause ______________

b) tragen • c) husten • d) entschleunigen • e) anpassen • f) bleiben

Ratschläge für die Corona-Zeit

 Ergänze jeden Satz mit einem Ausdruck aus Aufgabe 4.

a) Man sollte __ in der Corona-Zeit die Ruhe bewahren ._______________

b) Es ist wichtig, dass ___________________________________________________ 

c) Es ist besser, wenn ___________________________________________________ 

d) Denken Sie daran, ____________________________________________________ 

e) Es wäre gut, wenn ____________________________________________________ 

f) Versuchen Sie, ______________________________________________________ 

 Lösungsvorschlag:

b) Es ist wichtig, dass man einen Mund-Nasen-Schutz trägt.

c) Es ist besser, wenn man mit einer Erkältung zu Hause bleibt.

d) Denken Sie daran, dass Sie in die Armbeuge husten.

e) Es wäre gut, wenn man die Lehrpläne anpasst.

f) Versuchen Sie das Leben zu entschleunigen.

Verben:

1. Was weißt du noch vom schwachen Verb? 
2. Was weißt du noch vom modalen Verb?
3. Was weißt du noch vom unregelmäßigen Verb?

Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?

• zwakke werkwoorden ofwel regelmatige werkwoorden  (bijv. wohnen)
• sterke werkwoorden of onregelmatige werkwoorden 
• onregelmatige werkwoorden als: haben, sein, werden
• onregelmatige werkwoorden als de modale werkwoorden (6)

Wat is een modaal werkwoord?

Een modaal werkwoord  (Modalverb)

• komt van 'modaliteit' = wijze van zijn, verschijningsvorm
  

• staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
•  verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Heb je dat in het Nederlands ook?

Ja, kijk maar:

'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.

'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.

'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.

Modalverben in het Duits:

Dus dit zijn ...

• dürfen   (= mogen)
• können (= kunnen)
• mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
• müssen (= moeten als noodzaak)
• sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
• wollen  (= willen)
• (wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  

Wat is er nu anders?

             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':

ich               wohn e                          ich                kann -

du                wohn st                         du                kann st

er/sie/es   wohn t                           er/sie/es    kann -

wir               wohn en                        wir                könn en

ihr                wohn t                            ihr                könn t

sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen

Bij een modaal werkwoord in het Duits:

• Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  
• Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

In de volgende video

worden de modale werkwoorden nog eens vervoegd

en

zie je een heleboel voorbeeldzinnen!

0

Wat helpt je bij het leren?

• Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
  - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
  - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann
  - müssen (= moeten, ik moet)  > ich muss
  - wollen (= willen, ik wil)  > ich will
  

Wat helpt bij het leren?

Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden

dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

1. Er könne
2. Er kann
3. Er kannt
4. Er könnt

Vertaal:
jij mag

1. du darfst
2. du magst
3. du darf
4. du mag

Mache jetzt Übung 3,3

3,3a

1. meldest

2. erleben

3. reist

4. Redet

5. tanzen

6. hören

7. küsst, lächelt

8. wundere

9. antwortest

10. ändert

3,3b

1. darfst

2. Könntet, wolltet

3. wissen

4. muss

5. sollst

6. mag, kann

3,3 c

1. Wissen

2. können

3. Dürft

4. muss, will

5. sollt

6. Magst

3,3d

1. ein kleiner, ein großer
2. diesem großen, die junge   3. die, der, deines Freundes  

4. Dein, ein eventuelles neues, der neueröffneten

5. dieser/der grünen, des ausgedehnten Festivalgeländes, die ermüdeten

6. mein, deinen, seine neuen
7. ihrer ältesten, ihrer kleinen  

8. Die letzte, dieser jungen
9. deinem alten, der  

10. meinen besorgten, das kommende 11. den ganzen, bei deinen Freunden

12. einen gemütlichen, mein, einem 13. die laute, der, der, den kranken

14. einen schönen, der verliebte, eine, seine nette

Afsluitend ...

via onderstaande link vind je nog meer uitlegfilmpjes en extra oefeningen

https://maken.wikiwijs.nl/47125/Grammatica_Duits_online#!page-752611

 

Kijk nog eens terug naar de lesdoelen:

In deze les herhaal je de: zwakke werkwoorden; de onregelmatige werkwoorden (haben, sein, werden)

In deze les herhaal  je wat modale werkwoorden zijn.
Je herhaalt  de vertalingen van de modale werkwoorden.
Je herhaalt de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.

Hausaufgaben

1. Je herhaalt de werkwoorden: haben, sein, werden; de zwakke werkwoorden en de modale werkwoorden
2. Je leert woordjes A en maakt  oef. 3,4

3,4

1. mit meinen Freunden
2. ins Konzert    3. eine bekannte Sängerin
4. ihrer Band   

5. keine klassische Musik
6. in die Stadt    7. Eintrittskarten   

8. geflüstert
9. erscheint   10. hingegangen    11. überrascht   

12. gemütlich
13. gespannt auf das Konzert   

14. die besten Plätze  
15. von der Bühne   

16. Die Stimmung

17. Anfang / Beginn

18. klingt