Persoonsvorm tegenwoordige tijd: -d of -dt

Spelling hoofdstuk 4
Over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: -d of dt?
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsHBOStudiejaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Spelling hoofdstuk 4
Over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: -d of dt?

Slide 1 - Slide

Doel:
Je leert aan het eind van deze les de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct op -d of dt te spellen.

Slide 2 - Slide

Hoe zat het ook alweer?

hoofdzaken en bijzaken
A
hoofd- en bijzaken
B
hoofdzaken en bij-
C
hoofd - en bij zaken
D
hoofdzaken en bijzaken

Slide 3 - Quiz

Hoe zat het ook alweer?

Televisie + omroep
A
televisieomroep
B
televisie-omroep
C
televisie omroep

Slide 4 - Quiz

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm tegenwoordige tijd.
De leerling-verpleegster ...(verbinden) de wond zo zorgvuldig mogelijk.
A
verbind
B
verbindt

Slide 5 - Quiz

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm tegenwoordige tijd.
Morgen ...(worden) jij om 9.00 uur verwacht bij de orthodontist.
A
word
B
wordt

Slide 6 - Quiz

Lastige werkwoordsvormen: -d of -dt?
Problemen komen voor bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op 'd' eindigt:
antwoorden - landen - opladen - verbranden - vermoeden. 
Zo kies je tussen -d en dt:
1. Bepaal eerst wel onderwerp er bij de persoonsvorm hoort.
2. Kies vervolgens voor een -d als:
- het onderwerp 'ik' is > Ik laad mijn telefoon op. 
- het onderwerp het woord jij of je is dat achter de pv staat > Laad jij je telefoon op?
3. Kies voor -dt:
- In alle andere gevallen in het enkelvoud. 
Het vliegtuig landt om drie uur.
De docent raadt jou aan goed te leren voor de toets.

Slide 7 - Slide

Kies de juiste vorm van pvtt.

Je verraad/verraadt toch zeker je spiekende klasgenoot niet?
A
verraad
B
verraadt

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm van pvtt.

De vader van het grote gezin laad/laadt de caravan al dagen van tevoren in.
A
laad
B
laadt

Slide 9 - Quiz

AAN DE SLAG! 
Maak spelling hoofdstuk 3 (werkwoorden) in de online methode site.
Opdracht 1 en 2

Slide 10 - Slide