2. 10 jan: Tekstbegrip

Communiceren doe je samen 2
Welkom havo 5

Op tafel:
Map/schrift, pen, laptop

  • Jas uit en over je stoel.
  • Telefoon in je tas.
  • Tas op de grond.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Communiceren doe je samen 2
Welkom havo 5

Op tafel:
Map/schrift, pen, laptop

  • Jas uit en over je stoel.
  • Telefoon in je tas.
  • Tas op de grond.

Slide 1 - Slide

Communiceren doe je samen 2
  • Herhaling tekstbegrip

Vandaag vrijdag 10 januari:

Slide 2 - Slide

Leerlingen die het mondelingenformulier nog niet ingevuld hebben: dat moet vandaag in de les. 
>> eind van de les. 

Slide 3 - Slide

Open je laptop: 

Tekstbegrip oefenen

Slide 4 - Slide

Welk alineaverband geeft het signaalwoord "maar" aan?
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Tegenstelling
D
Dat moet ik nog uit mijn hoofd gaan leren.

Slide 5 - Quiz

Wij gaan onder die boom zitten, omdat het snikheet is.
'omdat'=
A
oorzakelijk verband
B
doel-middelverband
C
redengevend verband
D
concluderend verband

Slide 6 - Quiz

Je moet signaalwoorden kunnen toepassen; daarvoor moet je ze goed kunnen onthouden. 'daarvoor'=
A
oorzakelijk verband
B
toelichtend verband
C
concluderend verband
D
doel-middelverband

Slide 7 - Quiz

Terwijl ik in de ambulance lag, bleven de anderen in verwarring achter.
terwijl=
A
toelichtend verband
B
tegenstellend verband
C
chronologisch verband
D
vergelijkend verband

Slide 8 - Quiz

Het lezen van een kerstkaart
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Beschouwen

Slide 9 - Quiz

Begin met dit recept een avond van tevoren. Doe de beide soorten rozijnen in een kom, zet ze onder water en laat dit een kwartier staan. Giet de rozijnen af in een zeef en laat ze een nacht drogen aan de lucht.
Doe voor het deeg de bloem, melk, gedroogde gist, basterdsuiker, het zout en ei in een kom en kneed daar een soepel brooddeeg van.
A
Activeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Beschouwen

Slide 10 - Quiz


A
Activeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Beschouwen

Slide 11 - Quiz


A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 12 - Quiz

Een tekst kun je opdelen in drie delen, welke?

Slide 13 - Open question

Inleiding, kern, slot
Een examenvraag is: "Na de inleiding is tekst 1 onder te verdelen in drie delen. Bij welke alinea begint het middenstuk?"
Je moet nu weten wanneer de inleiding eindigt en wanneer het middenstuk begint.

Slide 14 - Slide

Wat voor informatie staat in de inleiding?
Wat voor informatie staat in het middenstuk?

Slide 15 - Open question

Titel + Inleiding
- Aandacht trekken door:  
1. anekdote
2. opvallende stelling of mening
3. actuele gebeurtenis
4. het voordeel voor de lezer

- kennismaking met het onderwerp > hoe? pg 60
- richting geven aan de tekstopbouw
- idee geven van het genre (tekstsoort/-doel)
Tekstopbouw
Middenstuk/kern
- uitwerking van het onderwerp in deelonderwerpen
- uitwerking in hoofdstukken, paragrafen of alinea's
- overzichtspunten: titels, kopjes, signaalwoorden
Slot
- de afronding
 - terugblik op inleiding en de kern
- krachtiger maken van strekking of boodschap (of een uitsmijter) 
- vaak de hoofdgedachte

Slide 16 - Slide

Communiceren doe je samen 2
kennismaking met het onderwerp = onderwerp introduceren (pg 60): 
- vraag
- voorbeeld geven
- samenvatting
- conclusie
- mening
 - probleemstelling
 - oorzaak gevolg
 - opvallende uitkomst

Slide 17 - Slide

Wat is het verschil en een overeenkomst tussen een onderwerp en hoofdgedachte?

Slide 18 - Open question

Onderwerp - hoofdgedachte
Verschil: 
Onderwerp is een woord of woordgroep
Hoofdgedachte is een zin. 

Overeenkomst: 
Beide geven weer waar de tekst over gaat. 

Slide 19 - Slide

De vraag is: Citeer een zin uit alinea 1 waardoor de mening van persoon A blijkt.
Hoe geef je antwoord?
A
"Ik ben het geheel niet eens met euthanasie voor honden. Ten eerste weten mensen niet weten wat er in het hoofd van een dier omgaat."
B
Regel 3 uit alinea 1
C
"Ik ben het geheel niet eens met euthanasie voor honden."
D
Persoon A zegt dat ze het niet eens is met euthanasie.

Slide 20 - Quiz

De vraag is: Citeer een zin uit alinea 1 waardoor de mening van persoon A blijkt.
Hoe geef je antwoord?
  • Lees de vraag goed. 
  • Citeer = letterlijk overnemen uit de tekst
  • citeer een zin = neem de hele zin over. 
  • "Als er…te schrijven" (regels XX-XX)

  • Let op: staat er 'zinsgedeelte', neem dan een deel van de zin over. 

Slide 21 - Slide

In een examen staat "welk bezwaar zou een kritische lezer kunnen hebben?" Wat doet een kritische lezer?

Slide 22 - Open question

Kritische lezer
Doel: inschatten of de informatie klopt.
Hoe: Vraag je af of de auteur gelijk heeft en of het klopt wat hij zegt.

Slide 23 - Slide

Het PTA Nederlands is op donderdag 16 januari om 12.45 uur. Wat neem je mee?

Slide 24 - Open question

Je begint aan de toets en ziet een lange tekst. Wat doe je?
A
Ik start met het rustig lezen van de tekst.
B
Ik lees eerst alle vragen.
C
Ik begin met de meerkeuzevragen.
D
Ik lees een stukje tekst en dan een vraag en dan weer tekst.

Slide 25 - Quiz

Je begint aan de toets en ziet een lange tekst. Wat doe je?
Start met het rustig lezen van de tekst. 
Markeer of onderstreep signaalwoorden en kernzinnen. 
Omcirkel de naam van een persoon als je die voor het eerst leest. 

Slide 26 - Slide

Vragen over literatuur

Slide 27 - Slide

Er zijn drie vertelperspectieven. Welke?

Slide 28 - Open question

Communiceren doe je samen 2
Vertelperspectieven binnen een verhaal:
  • Ik-perspectief
  • Personaal perspectief
  • Alwetend / auctoriaal perspectief

Slide 29 - Slide

Lectuur
Literatuur
simpele verhaallijn
verrassend/uniek
personages uitgewerkt tot karakter
clichés
kritische houding
oppervlakkige personages
ruimte voor interpretatie

Slide 30 - Drag question

Fictie = verzonnen verhalen


Lectuur:
  • simpele verhaallijn
  • voorspelbaar patroon (clichés)
  • oppervlakkige personages

Literatuur
  • diepgang
  • verrassend/uniek
  • personages uitgewerkt tot karakter
  • ruimte voor interpretatie
  • kritische houding

Slide 31 - Slide

Wat is een functie van literatuur?

Slide 32 - Open question

H1 Functies van literatuur
  • 1. Lezen ontwikkelt de taalvaardigheid  
  • 2. Lezen ontwikkelt het denken en verbeelden 
  • 3. Lezen verschaft prikkels aan het brein
  • 4. Lezen geeft kennis en inzichten   
  • 5. Lezen traint de concentratie   
  • 6. Lezen ontwikkelt het zelfinzicht  
  • 7. Lezen leert over de ander  
  • 8. Lezen leert over mogelijke consequenties
  • 9. Lezen geeft inzicht in normen, regels en gebruiken
  • 10. Lezen ondersteunt de identiteitsontwikkeling








Slide 33 - Slide

Geef 4 literaire begrippen.

Slide 34 - Open question

Enkele literaire begrippen

- Perspectief 
- Tijd 
- Ruimte
- Genre
- Motieven
- Thema
- Fictie / non-fictie
- (Auto)biografie
- Alter ego + pseudoniem

Slide 35 - Slide

Mondeling

  • 2 docenten
  • 1 leerling
  • 30 minuten
  • 2 boeken
  • 2 gedichten
  • Telt 2x mee

Het is een gesprek. 
Spiekbriefje mag!
Maar alleen in de vorm van een woordweb.

Slide 36 - Slide

Aan de slag
Optie 1. Vul het definitieve formulier in voor je mondeling in. 
Bedenk drie vragen die specifiek van toepassing zijn op jouw boek (kenmerkende titel, perspectief, boodschap, iets dat opvallend is)

Optie 2. Maak een spiekbriefje voor bij het mondeling. 

Slide 37 - Slide

Poëzie H4
Strofe = alinea

Functie van een gedicht: voor de schrijver en voor jou 
Beeldspraak/metaforen/hyperbolen/cynisme
Wending in een gedicht
Ritme van een gedicht

Slide 38 - Slide