dag 6 woensdag 13 september

Schrijven
Opdracht:
Je krijgt van je docent  5 woorden. Met deze woorden ga je een verhaal schrijven. Deze 6 woorden MOETEN in je verhaal staan.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Schrijven
Opdracht:
Je krijgt van je docent  5 woorden. Met deze woorden ga je een verhaal schrijven. Deze 6 woorden MOETEN in je verhaal staan.

Slide 1 - Slide

De woorden

Slide 2 - Slide

woordenschat: thema 1: kennismaken, dag 3

Slide 3 - Slide

juist
  • 1. ander woord voor goed
  • Zin: Je hebt de opdracht juist gemaakt.
  • 2. dat iets anders is dan je zou denken.
  • Zin: Sommige mensen vinden eten maken leuk, andere mensen vinden het juist saai.

Slide 4 - Slide

meest(e)
  • het grootste aantal
  • veel - meer - meest(e)
  • Zin: Ik heb veel geld. (100 euro) Mijn collega heeft meer geld (1000 euro), maar de directeur heeft het meeste geld! (10.000 euro)

Slide 5 - Slide

nakijken (scheidbaar ww)
  • scheidbaar werkwoord: ik kijk na, jij kijkt na, jullie kijken na
  • 1. kijken of iets goed/fout is
  • zin: de docent kijkt de toets van de leerlingen na, ze hoopt dat het goed gemaakt is.
  • het werk van iemand bekijken (als informatie)
  • 2. Er is een nieuw rooster, ik kijk even na of het een fijn rooster is.

Slide 6 - Slide

nogal
  • best wel veel
  • positief/negatief
  • Zin: Ik heb een toets gemaakt. De toets had 20 vragen en ik had 15 vragen goed. Dat zijn er nogal veel!

Slide 7 - Slide

het plein
  • een grote, open plaats tussen de gebouwen in een stad of dorp
  • soms in het midden/in het centrum 
  • bij een school is er meestal ook een schoolplein. Daar kan je in de pauze buiten zijn.
  • zin: Elke zaterdag is er markt op het plein.

Slide 8 - Slide

Ik vind deze les nogal makkelijk...

Slide 9 - Poll

Wie heeft het meeste geld?
Mevrouw Astrid: 101,20 euro
Mevrouw Helen: 102,50 euro
Meneer Malte: 101,40 euro
A
Mevrouw Astrid
B
Mevrouw Helen
C
Meneer Malte

Slide 10 - Quiz

Wat is de goede vervoeging van het werkwoord nakijken?
A
De docent kijk het werk na.
B
De docent kijken het werk na.
C
De docent kijkt het werk na.
D
De docent kijken het werk na.

Slide 11 - Quiz

In welke zin staat het woord
juist
op de goede plek?
A
Heb ik het fout gemaakt? Nee, je juist hebt het goed gemaakt.
B
Heb ik het fout gemaakt? Nee, je hebt juist het goed gemaakt.
C
Heb ik het fout gemaakt? Nee je hebt het juist goed gemaakt!
D
Heb ik het fout gemaakt? Nee, je hebt het goed juist gemaakt.

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met het woord:
het plein

Slide 13 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 14 - Slide

Ik vind het ............ koud in de klas. Mag het raam dicht?

Slide 15 - Open question

Wie van jullie heeft het .......... aantal vragen goed?

Slide 16 - Open question

De docent moet altijd ons werk...............

Slide 17 - Open question

Ik dacht dat jij pizza lekker vond.
Nee, ik vind .......... patat lekker!

Slide 18 - Open question

Op het.......... in ons dorp staat een kerk en een winkel.

Slide 19 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

juist
meest
nakijken
nogal
het plein

Slide 20 - Slide