This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Bienvenue!
Slide 1 - Slide
PROGRAMME
Signaalwoorden
Aan het eind van de les:
- ken ik de signaalwoorden en het verband ervan;
Slide 2 - Slide
Signaalwoorden
Slide 3 - Slide
Signaalwoorden Functie? Voorbeelden?
Slide 4 - Mind map
Signaalwoorden
Wat geven signaalwoorden aan?
geven het verband aan tussen zinnen en alinea's
geven belangrijke informatie over de opbouw van de tekst.
7 categorieën signaalwoorden:
1. Bepalingen van tijd 5. Tegenstelling
2. Doel 6. Concluderen/samenvatten
3. Reden/uitleg/gevolg
4. Opsomming
Slide 5 - Slide
Signaalwoorden
Bepalingen van tijd/volgorde Aan de hand van woorden als 'vervolgens' en 'tenslotte' wordt de tijd/volgorde duidelijk.
au début, à partir de, autrefois
tout d'abord, premièrement, avant
puis, ensuite, après
enfin, finalement
Slide 6 - Slide
Signaalwoorden
2. Doel Het doel van het onderwerp wordt duidelijk
afin de = zodat
pour = om
pour que
Il veut travailler pour acheter un nouveau portable.
Il veut travailler afin d'acheter un nouveau portable.
Slide 7 - Slide
Signaalwoorden
3. Reden/uitleg/gevolg
Er wordt een reden of oorzaak gegeven voor een eerdere gebeurtenis.
à cause de = door(dat)
parce que = omdat
ça veut dire = dat wil zeggen
c'est-à-dire = dat wil zeggen/dat betekent
causé par = veroorzaakt door
Slide 8 - Slide
Signaalwoorden
4. Opsomming
Bepaalde woorden worden versterkt of er wordt iets aan toegevoegd.
aussi = ook
en plus / de plus = daarnaast/ook
et = en
en outre = alsmede/ook
Slide 9 - Slide
Signaalwoorden
5. Tegenstelling
Een eerdere uitspraak in dezelfde zin of in de alinea wordt ontkend.
par contre = daarentegen
au lieu de = in plaats van
pourtant = echter (maar)
alors que = terwijl
contrairement à = in tegenstelling tot
Slide 10 - Slide
Signaalwoorden
6. Samenvatten/concluderen
Er wordt een conclusie gegeven of de tekst wordt in 1 regel samengevat.
bref = kortom
donc = dus
alors = dus
pour conclure = om te concluderen/ter conclusie
enfin, finalement = uiteindelijk
en résumé = samenvattend,
Slide 11 - Slide
Examentips
Signaalwoorden kun je uit je hoofd leren, zodat je ze niet meer op hoeft te zoeken tijdens het examen. Je weet dan meteen het verband van de zinnen/alinea's.
Zoek altijd eerst naar signaalwoorden als er vragen worden gesteld over het verband tussen bijv. twee alinea's of twee tekstgedeeltes.
Slide 12 - Slide
Exercice
Vertaal de zinnen, markeer het signaalwoord en geef het verband aan.
Finalement, j'ai décidé de rester à la maison.
Je dois travailler ce soir, c'est-à-dire que je ne peux pas aller au ciné avec toi.
À cause de la mauvaise économie, j'ai perdu mon emploi.
Je n'ai plus de fromage, par conséquent je dois aller au supermarché.
Il avait oublié son sac à dos, il avait aussi oublié son parapluie.
Viens m'aider au lieu de rester là à ne rien faire!
Bref, ce n'est pas possible.
Slide 13 - Slide
Exercice
Vertaal de zinnen, markeer het signaalwoord en geef het verband aan.
Finalement, j'ai décidé de rester à la maison.
Je dois travailler ce soir, c'est-à-dire que je ne peux pas aller au ciné avec toi.
À cause de la mauvaise économie, j'ai perdu mon emploi.
Je n'ai plus de fromage, par conséquent je dois aller au supermarché.
Il avait oublié son sac à dos, il avait aussi oublié son parapluie.
Viens m'aider au lieu de rester là à ne rien faire!
Bref, ce n'est pas possible.
Slide 14 - Slide
Exercice
Vertaal de zinnen, markeer het signaalwoord en geef het verband aan.
Finalement - bepaling van tijd/opsomming
C'est-à-dire - reden/uitleg/gevolg
À cause de - oorzaak
par conséquent - gevolg
aussi - opsomming
au lieu de - tegenstelling
Bref - conclusie/samenvatting
Slide 15 - Slide
Lees de tekst en zoek het signaalwoord
Vul het in op de volgende dia
Slide 16 - Slide
Wat is het signaalwoord in dit tekstje? En wat is het verband?
Slide 17 - Open question
Welk signaalwoord past? Je suis fatigué, ______ je peux travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais
Slide 18 - Quiz
Tegenstellingen
mais = maar
pourtant = echter
par contre = daarentegen
bien que = hoewel
au lieu de = in plaats van
Slide 19 - Slide
Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
mais
B
pour
C
pourtant
D
par contre
Slide 20 - Quiz
Welk signaalwoord past? J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.
A
donc
B
mais
C
ensuite
D
par contre
Slide 21 - Quiz
Samenvatting/conclusie
bref = kortom
en résumé = samenvattend
donc = dus
enfin / finalement = tenslotte
Slide 22 - Slide
Welk signaalwoord geeft geen conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin
Slide 23 - Quiz
Welk signaalwoord past? D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors
Slide 24 - Quiz
Toevoeging / Aaneenschakeling / Opsomming
et = en
aussi = ook
de plus/en plus = bovendien
d'abord = ten eerste
puis/ensuite = vervolgens
Slide 25 - Slide
Welk signaalwoord laat niet zien dat je te maken hebt met een opsomming?
A
donc
B
et
C
de plus
D
ensuite
Slide 26 - Quiz
Kies het passende signaalwoord:
Je ne sors pas ______ il pleut.
A
pourtant
B
donc
C
parce qu'
D
par contre
Slide 27 - Quiz
Kies het passende signaalwoord:
J'ai fait toujours mes devoirs, ______ je n'ai pas de bonnes notes
A
par exemple
B
pourtant
C
bref
D
en plus
Slide 28 - Quiz
Kies het passende signaalwoord:
D'abord j'ai embrassé ma mère, ______ mon père
A
ensuite
B
si
C
mais
D
donc
Slide 29 - Quiz
Vul het passende signaalwoord in:
J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, j'ai pratiqué beaucoup, ______ je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref
Slide 30 - Quiz
Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven.
Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
car
mais
par contre
donc
en plus
au contraire
comme
ensuite
alors
d'abord
puis
parce que
bref
cependant
Slide 31 - Drag question
Zoek de signaalwoorden in de tekst en schrijf ze hieronder.
Slide 32 - Open question
Vul in op de volgende dia:
waarvoor is dit een oproep?
Slide 33 - Slide
Welke oproep wordt er gedaan?
Slide 34 - Open question
Au travail
Faire:
Grandes Lignes paragraaf A: wel/niet vragen page 136-141