2.4 Schrijven - les 1

Welkom!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Nakijken huiswerk
  • 2.4 Schrijven

Slide 2 - Slide

Nakijken
Lezen 2.3: 
opdracht 18 + 20 t/m 22

Slide 3 - Slide

2.4 Schrijven
  • Ik kan een interviewverslag schrijven.
  • Ik weet hoe ik moet citeren.
  • Ik kan gevarieerd schrijven.

Slide 4 - Slide

Interviewverslag
Een informatieve tekst die je vaak aantreft in een krant of tijdschrift, is het interviewverslag: een verslag van een vraag- en antwoordgesprek.

De interviewer kan zijn verslag op twee manieren schrijven.
Een letterlijk interviewverslag: hij geeft de vragen en de antwoorden letterlijk weer
Een samenvattend interviewverslag: hij laat de vragen weg, vat antwoorden gedeeltelijk in eigen woorden samen en wisselt ze af met letterlijke uitspraken van de geïnterviewde persoon.


Slide 5 - Slide

Citeren
Een citaat is een tekstgedeelte waarin staat wat iemand letterlijk heeft gezegd. Gebruik interpunctie om duidelijk te maken dat een tekstgedeelte een citaat is en niet jouw eigen woorden. Er zijn vier manieren om te citeren:
-Anton buldert: 'Dat heeft u mij helemaal niet horen zeggen!'
-'Dat,' buldert Anton, 'heeft u mij helemaal niet horen zeggen!'
-'Dat heeft u mij helemaal niet horen zeggen,' buldert Anton.
-'Dat heeft u mij helemaal niet horen zeggen!'

Slide 6 - Slide

         Tekst 1
                          blz 109

Slide 7 - Slide

   Opdracht 4
Welke vorm van het interviewverslag is hier gebruikt?

Kies twee vragen en antwoorden en herschrijf deze in een andere vorm. 
-Zorg dat er twee citaten komen te staan.
-Gebruik twee verschillende vormen.

Slide 8 - Slide

Welkom!

Slide 9 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Grammatica - zinsdelen
  • Schrijven 2.4

Slide 10 - Slide

Grammatica zinsdelen
Enkelvoudige zin
Samengestelde zin

Slide 11 - Slide

Enkelvoudige zin
In een enkelvoudige zin staat altijd één persoonsvorm.
  • Hij scoort gemakkelijk.
  • Ik fiets graag.
  • Dromerig keek ik tijdens de les wiskunde uit het raam.

Slide 12 - Slide

Samengestelde zin
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. Een samengestelde zin bestaat uit twee (of meer) enkelvoudige zinnen, bijvoorbeeld twee hoofdzinnen.
  • Ik fiets graag, maar mijn vriend gaat altijd met de auto.
  • Morgen vertrekken we naar Frankrijk, dus we zijn nu de koffers aan het pakken.
  • Natuurlijk begrijp ik het probleem, maar waarom heb je mijn hulp niet gevraagd?

Slide 13 - Slide

Samengestelde zin
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. 

  • Ik fiets graag, maar mijn vriend gaat altijd met de auto.
  • Morgen vertrekken we naar Frankrijk, dus we zijn nu de koffers aan het pakken.
  • Natuurlijk begrijp ik het probleem, maar waarom heb je mijn hulp niet gevraagd?

Slide 14 - Slide

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn.
enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.

Slide 15 - Drag question

Grammatica zinsdelen
Nevenschikking
Onderschikking

Slide 16 - Slide

Nevenschikking
Een samengestelde zin van twee hoofdzinnen noemen we nevenschikking.
Tussen de twee hoofdzinnen in een nevenschikking staat een voegwoord: maar, want, en, of, dus.

Haal je het voegwoord weg, dan houd je twee correcte zinnen over.
Ik fiets graag (maar) mijn vriend gaat altijd met de auto.
Zin 1: Ik fiets graag.
Zin 2: Mijn vriend gaat altijd met de auto.

Slide 17 - Slide

Onderschikking
Een samengestelde zin kan ook bestaan uit een hoofdzin en een bijzin.
Ik ga vanavond vroeg naar bed, omdat ik moe ben.
Terwijl het buiten keihard regent, zitten wij gezellig binnen.

Een hoofdzin en een bijzin in een samengestelde zin noemen we onderschikking. Het voegwoord staat aan het begin van de bijzin: omdat, toen, terwijl, zodat, als, sinds enzovoort.

Slide 18 - Slide

Onderschikking
Bij onderschikking zijn er twee volgordes mogelijk:

1 hoofdzin + bijzin: 
Ik bel je, zodra ik thuis ben.

2 bijzin + hoofdzin: 
Zodra ik thuis ben, bel ik je.

Slide 19 - Slide

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn. Als de zin samengesteld is, geef dan aan of de zin onderschikkend of nevenschikkend is.
enkelvoudig
een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. Er kunnen wel meer werkwoorden zijn. Deze werkwoorden zijn samen onderdeel van het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)
EV
samengesteld
een samengestelde zin heeft twee (of meer) persoonsvormen.
Verander de zin van tijd om te zien wat de persoonsvormen zijn.
Een samengestelde zin is nevenschikkend of onderschikkend.
Nevenschikkend: twee hoofdzinnen (voegwoorden: en, maar, want, of)
Onderschikkend: hoofdzin en bijzin(nen) (HZ-BZ of BZ-HZ). Onderwerp en persoonsvorm staan in de bijzin uit elkaar of kunnen uit elkaar geplaatst worden door het woordje niet ertussen te plaatsen.
SG
enkelvoudige zin
samengestelde zin
nevenschikkend
samengestelde zin
onderschikkend
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
De supporters hopen dat hij besluit nog een jaar bij hun club blijft.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.
De trainer blijft nog een seizoen of hij gaat toch met pensioen.

Slide 20 - Drag question

Oefenen
2.7 Grammatica zinsdelen
opdracht 1, 4, 8, 9, 12

Slide 21 - Slide

2.4 Schrijven
  • Ik kan een interviewverslag schrijven.
  • Ik weet hoe ik moet citeren.
  • Ik kan gevarieerd schrijven.

Slide 22 - Slide

   Opdracht 5
Bedenk samen drie open vragen bij het onderwerp 'online shoppen'

Stel elkaar om de beurt een van de drie vragen. Maak aantekeningen van de antwoorden die je krijgt.

Werk je aantekeningen uit tot een letterlijk interviewverslag. Gebruik dus citaten.

Slide 23 - Slide

   Opdracht 6

Schrijf je letterlijke interviewverslag om naar een samenvattend interviewverslag.

Slide 24 - Slide

Fictie
  • Ik kan uitleggen of een verhaal chronologisch verteld is.
  • Ik kan de kenmerken van een historische roman benoemen.

Slide 25 - Slide

Perspectief
De gebeurtenissen in een verhaal lees je altijd vanuit het standpunt/de ogen van iemand anders. Vaak is dit de hoofdpersoon, maar niet altijd. Het standpunt van vertellen heet het perspectief.

Er zijn verschillende perspectieven van waaruit een verhaal kan worden verteld.

Slide 26 - Slide

Perspectief
ik-perspectief: je leest het verhaal vanuit een personage dat vertelt vanuit de ik-vorm.

hij/zij-perspectief: je leest het verhaal van uit een personage dat vertelt vanuit de hij- of zij-vorm.

auctoriaal perspectief: er is een verteller die alles van iedereen weet, je leest het verhaal dus niet vanuit een personage uit het boek.

Slide 27 - Slide

Chronologie
Een verhaal heeft een bepaalde volgorde of opbouw. Sommige verhalen hebben een chronologische volgorde: de schrijver vertelt het verhaal in de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.

Soms begint een schrijver zijn verhaal midden in de gebeurtenissen. Pas later vertelt hij wat er allemaal daarvoor is gebeurd. Het verhaal is dan niet-chronologisch opgebouwd.

Slide 28 - Slide

Historische roman
Elk verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd: in de toekomst, in het heden, enkele jaren geleden of bijvoorbeeld in de middeleeuwen. Soms is het niet meteen duidelijk, maar kun je het afleiden uit bijzonderheden in het verhaal.

Een historische roman bevat een verhaal dat zich in het verleden afspeelt. Vaak gaat het om echte gebeurtenissen of personen uit die tijd.

Slide 29 - Slide

Samen lezen

Dertiendagh
blz 84 t/m 86

Slide 30 - Slide

Vragen
  1. In welke tijd speelt het verhaal zich ongeveer af?
  2. Waar speelt het eerste gedeelte van tekst 1 zich af?
  3. Van welk perspectief is hier sprake? 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide