H3 - week 22 - H5 bedrijvende en leidende vorm - les 2

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.

Slide 1 - Slide

- Welkom!
- Bespreken SO
- Bedrijvende en lijdende zinnnen
- Aan de slag

Doel:

- Je herkent of een zin in de lijdende of in de bedrijvende vorm staat.
- Je herschrijft lijdende zinnen naar de bedrijvende vorm en andersom. 



Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 5 
Bedrijvende en lijdende vorm
Grammatica

Slide 3 - Slide

Een zin kan in twee vormen staan:
Bedrijvende vorm → actieve zinnen → onderwerp doet iets
Lijdende vorm→ passieve zinnnen → het onderwerp ondergaat iets

In een bedrijvende zin kan een lijdend voorwerp zitten
In een lijdende zin kan geen lijdend voorwerp zitten
→ een lijdende zin bevat een bijwoordelijke bepaling met 'door...'

Bijv: 
De leerlingen maakten de SO goed
De SO werd door de leerlingen goed gemaakt
Bedrijvende of lijdende vorm

Slide 4 - Slide

Een zin kan in twee vormen staan:
Bedrijvende vorm → actieve zinnen → onderwerp doet iets
Lijdende vorm→ passieve zinnnen → het onderwerp ondergaat iets

In een bedrijvende zin kan een lijdend voorwerp zitten
In een lijdende zin kan geen lijdend voorwerp zitten
→ een lijdende zin bevat een bijwoordelijke bepaling met 'door...'

Bijv: 
De leerlingen maakten de SO goed
De SO werd door de leerlingen goed gemaakt
Bedrijvende of lijdende vorm
Bedrijvend
lijdend

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat:  Grammatica H5: Bedrijvende en lijdende vorm
Opdracht 1, 2, 3, en 8

Wanneer: deze week (uiterlijk 4 juni)

Aan de slag

Slide 9 - Slide

1. Op zwart zaad zitten - geld gebrek hebben
2. Over de rooie gaan - buiten zinnen (van woede) zijn
3. Twee gezichten kennen - twee kanten hebben
4. Ze bruin bakken - erg overdrijven

5. Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht - een klein foutje kan grote gevolgen hebben
6. Iemand op zijn blauwe ogen geloven - ervan uitgaan dat iemand de waarheid spreekt
7. Bij de buren is het gras altijd groener - bij anderen lijkt het beter, maar je kent hun problemen niet
8. De morgenstond heeft goud in de mond - de ochtend is het beste deel van de dag

9. Meesterzet - voortreffelijk idee
10. Utopie - illusie; droombeeld (het is te mooi om waar te zijn)



Twee punten per vraag. 

Besperken SO
Maak een zin mét het woord erin, waaruit blijkt dat jij weet wat het woord betekent. 
Geef een situatie waarin dit spreekwoord gebruikt kan worden. 
Maak een zin mét de uitdrukking erin, waaruit blijkt dat jij weet wat het betekent. 

Slide 10 - Slide

Ik kan onderscheid maken tussen de bedrijvende en de lijdende vorm.
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Ik kan de zinnen herschrijven.
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll