4 blok 4

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

het kindertransport
Auteur; Fedor de Beer.



wie kent het?
waar zou het over gaan?

Slide 2 - Slide

Kamp Vught
1296 Joodse Kinderen
Via Westerbork 
naar Sobibor

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Yad Vashem
Herdenkigsplaats in Israël van de Holocaust

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Bouwplan
Een zin bestaat uit minstens twee verschillende delen. 
Een deel dat zegt wat de handeling is (=werkwoordelijk gezegde)
Een deel dat zegt wie/wat iets doet ( =onderwerp)

Slide 10 - Slide

Bouwplan
Farida / mailt / wat  / aan wie?

Farida / mailt / wat / aan wie /wanneer / waar?


De delen Farida (ond) en mailt (wwg) zijn de basisdelen van de zin. De andere delen geven meer informatie.
Je begint een deel met de basisdelen en daarna ga je bedenken welke informatie je mee wilt delen.

Slide 11 - Slide

Bouwplan
Schrijf de zinnen over en verdeel ze in zinsdelen. Maak bij ieder zin een bouwplan.

  1. Mirna en Leo willen het eerste uur spijbelen.
  2. veel meisjes gaan elke dag na schooltijd een paard verzorgen.
  3. De hoorstichting wil tijdens de actie veel jongeren waarschuwen.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Maak bij de onderstaande zinnen een bouwplan.
  1. Jesse heeft gisteren een baantje gevonden.

  2. Hij gaat iedere dag kranten bezorgen

  3. Hij moet iedere dag 10 km fietsen

Slide 14 - Slide

Maak bij de bouwplannen goede zinnen
Wie  /  wat gebeurt er/ wanneer / waarheen / wat gebeurt er

wat gebeurt er / wie / wanneer / waarheen

wat gebeurt er / wie / wat / wat gebeurt er

Slide 15 - Slide

taxi kofschip
Hoe weet je nu of er achter de ik-vorm DE of TE komt?
Bijvoorbeeld: geloof-de of klap-te
Je kunt het horen. Maar als je het niet kunt horen, kun je een trucje gebruiken.
Als je wilt weten of het juichte of juichde is, kijk je naar het hele werkwoord: juichen.
Haal de laatste twee letters weg: juich (stam)
Je kijkt naar de laatste letters van de stam: ch
Als die laatste letter een t, x, k,f, s, ch, p is dan schtijf je te achter de ik-vorm.
Staat de laatste letter van de stam niet in het taxi kofschip dan schrijf je achter de ik-vorm: de

Slide 16 - Slide

WRTS woordenlijst maken

download de app WRTS
registreer jezelf
kies een taal
brontaal Nederlands
doeltaal Nederlands
kies een lijst
op niveau 2e editie blok 3 en blok 4  ( zowel de schooltaalwoorden als de andere woorden)



























































































































werkwoord



stam



Ik-vorm



 Verleden tijd



Zetten



zett



zet



zette



huilen



huil



huil



huilde



boffen



boff



bof



bofte



verven



verv



verf



verfde



kuchen



 



 



 



bukken



 



 



 



rekenen



 



 



 



menen



 



 



 



fietsen



 



 



 



hopen



 



 



 



werken



 



 



 



schommelen



 



 



 



dansen



 



 



 



douchen



 



 



 



blazen



 



 



 



snuiven



 



 



 



wijzen



 



 



 



verliezen



 



 



 



grenzen



 



 



 




 


































































































































































werkwoord



stam



Ik-vorm



 Verleden tijd



Zetten



zett



zet



zette



huilen



huil



huil



huilde



boffen



boff



bof



bofte



verven



verv



verf



verfde



kuchen



 



 



 



bukken



 



 



 



rekenen



 



 



 



menen



 



 



 



fietsen



 



 



 



hopen



 



 



 



werken



 



 



 



schommelen



 



 



 



dansen



 



 



 



douchen



 



 



 



blazen



 



 



 



snuiven



 



 



 



wijzen



 



 



 



verliezen



 



 



 



grenzen



 



 



 




 





























































































werkwoord



stam



Ik-vorm



 Verleden tijd



Zetten



zett



zet



zette



huilen



huil



huil



huilde



boffen



boff



bof



bofte



verven



verv



verf



verfde



kuchen



 



 



 



bukken



 



 



 



rekenen



 



 



 



menen



 



 



 



fietsen



 



 



 



hopen



 



 



 



werken



 



 



 



schommelen



 



 



 



dansen



 



 



 



douchen



 



 



 



blazen



 



 



 



snuiven



 



 



 



wijzen



 



 



 



verliezen



 



 



 



grenzen



 



 



 




 





























































































































werkwoord



stam



Ik-vorm



 Verleden tijd



Zetten



zett



zet



zette



huilen



huil



huil



huilde



boffen



boff



bof



bofte



verven



verv



verf



verfde



kuchen



 



 



 



bukken



 



 



 



rekenen



 



 



 



menen



 



 



 



fietsen



 



 



 



hopen



 



 



 



werken



 



 



 



schommelen



 



 



 



dansen



 



 



 



douchen



 



 



 



blazen



 



 



 



snuiven



 



 



 



wijzen



 



 



 



verliezen



 



 



 



grenzen



 



 



 




 



Slide 17 - Slide

Leesplan

1.  Voor het lezen

De tekst verkennen
  • Wat is dit voor soort tekst?
  • Waarom lees je deze tekst?
  • Welke leesmanier kun je het best kiezen?
De inhoud verkennen
  • Lees de titel, tussenkopjes en opvallende woorden
  • Bekijk de afbeeldingen.
  • bekijk de bron.
  • Voorspel waar de tekst over gaat.
  • Wat weet je al van het onderwerp?
  • Wat wil je nog meer weten?

Slide 18 - Slide

2. Tijdens het lezen

De tekst begrijpen
  • Lees steeds een klein stukje tekst.
  • Denk aan wat je al weet.
  • Los op wat je niet begrijpt

-Moeilijk woord? Stappenplan.

-Moeilijke zin? Opnieuw lezen.


3. Na het lezen

De tekst verwerken
  • Waar ging de tekst over?
  • Klopte je voorspelling?
  • Bedenk voor jezelf wat er in de tekst stond?
  • Wat weet je nu wat je voor het lezen nog niet wist?
  • Gebruikte je de goede leesmanier?

Slide 19 - Slide