Er zijn acht werkwoordstijden.
Doorloop bij het bepalen van de werkwoordstijd van een zin steeds de volgende vier stappen:
1. Hulpwerkwoord hebben/zijn? Ja->Voltooid
Nee->Onvoltooid
2. In welke tijd staat de pv? Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
3. Zit er een vorm van “zullen” in? Ja->Toekomende tijd
Nee-> -
4. Vul nu nog het woordje Tijd in
Let op: kijk nooit naar de tijdsbepalingen in een zin. (bv. Morgen schilder ik het huis = ott en geen toekomende tijd!!)