Woordsoorten oefenen

Welke woordsoorten ken je?
1 / 32
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke woordsoorten ken je?

Slide 1 - Mind map

Anja zoekt schelpen.
Welke woordsoort is: Anja
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quiz

De jongens lopen naar het voetbalveld
Welke woordsoort is: lopen
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

Het lelijke eendje werd een mooie zwaan.
Welke woordsoort is: lelijke?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quiz

Het lelijke eendje werd een mooie zwaan.
Welke woordsoort is: lelijke?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

Het lelijke eendje werd een mooie zwaan.
Welke woordsoort is: zwaan?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

Het lelijke eendje werd een mooie zwaan.
Welke woordsoort is: een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Het lelijke eendje werd een mooie zwaan.
Welke woordsoort is: mooie?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Benoem de woorden in de zin.
Sleep de woorden naar het juiste vakje
lw
bn
vz
znw
ww
De
hond
eet
brokjes

Slide 9 - Drag question

Benoem de woorden in de zin.
Sleep de woorden naar het juiste vakje
lw
bn
vz
znw
ww
Het
nieuwsgierige
kind
zit
in
de
kast.

Slide 10 - Drag question

Benoem de woorden in de zin.
Sleep de woorden naar het juiste vakje
lw
bn
vz
znw
ww
Anja
zoekt
witte
schelpen

Slide 11 - Drag question

Benoem de woorden in de zin.
Sleep de woorden naar het juiste vakje
lw
bn
vz
znw
ww
In
het
bos
loopt
een
hert.

Slide 12 - Drag question

Benoem de woorden in de zin.
Sleep de woorden naar het juiste vakje
lw
bn
vz
znw
ww
Achter
de
stoel
ligt
een
sok.

Slide 13 - Drag question

Benoem de woorden in de zin.
Sleep de woorden naar het juiste vakje
lw
bn
vz
znw
ww
Daisy
gaat
op
een
mooie
avond
dansen.

Slide 14 - Drag question

Benoem de woorden in de zin.
Sleep de woorden naar het juiste vakje
lw
bn
vz
znw
ww
Mevrouw  Baar
geeft
uitleg
in
de
les.

Slide 15 - Drag question

Haal de lw, zn, (s)bn, vz en ww uit de zin:
Met mijn groene auto reed ik door de natte wasstraat

Slide 16 - Open question

lw
zn
bn
vz
ww
Tijdens
de
zonnige
vakantie
zijn
Kim
naar
het
mooie
Italië
geweest
en
Peter

Slide 17 - Drag question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 18 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 19 - Open question


Wie heeft dat mooie verhaal geschreven? 
Het aanwijzend voornaamwoord is:
A
Wie
B
dat
C
mooie

Slide 20 - Quiz


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 21 - Open question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 22 - Drag question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 23 - Drag question

Wij hebben ons vergist.
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 26 - Quiz

Wat heb je gisteren gedaan?

Wat is een?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 27 - Quiz


A
hww
B
kww
C
zww

Slide 28 - Quiz


A
hww
B
kww
C
zww
D
bn

Slide 29 - Quiz


A
hww
B
kww
C
zww

Slide 30 - Quiz

Ik ben de hele dag in bed blijven liggen.
ben=
blijven=
liggen=
A
hww kww zww
B
hww hww zww
C
kww kww zww
D
hww zww kww

Slide 31 - Quiz

Zij zou naar school komen vandaag.

komen: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 32 - Quiz