This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Herhaling zinsbouw
Slide 1 - Slide
Woordvolgorde
Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.
Slide 2 - Slide
eet - Rob - vanavond - bij zijn ouders
Slide 3 - Open question
eet - rob - Vanavond - bij zijn ouders
Slide 4 - Open question
De lente - een - mooi - is - seizoen.
Slide 5 - Open question
Voegwoorden
Voegwoorden plakken zinnen aan elkaar. https://www.youtube.com/watch?v=eAeci1LdQWI
Hij is blij. Hij heeft zijn diploma gehaald.
Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.
Slide 6 - Slide
1. En, maar, of, dus, want
2. Dat, omdat, toen, als, wanneer --> de volgorde verandert
Slide 7 - Slide
Hij is blij. Hij heeft zijn diploma gehaald.
Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.
Hij is blij, omdat hij zijn diploma heeft gehaald.
Slide 8 - Slide
Bart zit huiswerk te maken en Tom kijkt tv. Wat is het voegwoord?
A
kijkt
B
tv
C
en
Slide 9 - Quiz
Ik hou van volleybal, maar mijn vriend niet. Wat is het voegwoord?
A
voetbal
B
ik
C
vriend
D
maar
Slide 10 - Quiz
Mark gaat naar huis, want hij ziek is.
A
Goed
B
Fout
Slide 11 - Quiz
Mark gaat naar huis, omdat hij ziek is.
A
Goed
B
Fout
Slide 12 - Quiz
Mail schrijven
Wat is belangrijk?
Slide 13 - Slide
Leestekens
- Punt - Vraagteken - Komma (voor voegwoorden behalve en, dat & of Ik maak pizza en pannenkoeken Hij is blij, omdat hij zijn diploma heeft gehaald. Hoofdletters