Actaeon 168-182

Welke naamval en functie heeft vincla (168)?
A
nom-onderwerp
B
abl-bijwoordelijke bepaling
C
acc-Lijdend voorwerp
D
dat-meewerkend voorwerp
1 / 35
next
Slide 1: Quiz
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welke naamval en functie heeft vincla (168)?
A
nom-onderwerp
B
abl-bijwoordelijke bepaling
C
acc-Lijdend voorwerp
D
dat-meewerkend voorwerp

Slide 1 - Quiz

doctior (168) eindigt op -ior. Welke vorm is dit dus?

Slide 2 - Open question

Welke naamval en functie heeft illis (168)?
A
dat-meewerkend voorwerp
B
dat- commodi
C
abl-separationis
D
abl-comparationis

Slide 3 - Quiz

Citeer de twee Latijnse woorden uit r.169 die een hyperbaton vormen

Slide 4 - Open question

Welke andere stilistische middelen herken je in r. 169-170?

Slide 5 - Open question

Leg uit dat er bij solutis (r.170) er sprake is van een ellips.

Slide 6 - Open question

Leg aan de hand van r. 171-172 uit wat een polysyndeton is.

Slide 7 - Open question

Scandeer versregel 173
Let op de elisie!

Slide 8 - Slide

Is de -a van solita lang of kort?
A
lang
B
kort

Slide 9 - Quiz

Wat weet je nu van solita?
A
het staat in de nom
B
het staat in de abl

Slide 10 - Quiz

Wie of wat wordt bedoeld met Titania (r.173)

Slide 11 - Open question

Is de -a van Titania lang of kort?
A
lang
B
kort

Slide 12 - Quiz

Wat weet je nu van Titania?
A
het staat in de nom
B
het staat in de abl

Slide 13 - Quiz

Wie of wat wordt bedoeld met: nepos Cadmi (r.174)?

Slide 14 - Open question

dilata parte (r.174): welke constructie is dit?

Slide 15 - Open question

Welke genitivus is laborum (r. 174)?
A
possessivus
B
objectivus
C
subjectivus
D
partitivus

Slide 16 - Quiz

Welke naamval, getal en geslacht heeft nemus (r.175)?
A
nom-ev-mannelijk
B
nom-ev-onzijdig
C
acc-mv-mannelijk
D
acc-ev-onzijdig

Slide 17 - Quiz

Aan welk woord kan je dat zien? Citeer dit woord in het Latijn.

Slide 18 - Open question

Welke ablativus is certis passibus (r.175)?
A
abl-modi
B
abl-causae
C
abl-instrumenti
D
abl-separationis

Slide 19 - Quiz

Citeer het onderwerp van pervenit (r.176)

Slide 20 - Open question

Citeer het onderwerp van ferebant (r.176)

Slide 21 - Open question

Naar wie of wat verwijst illum (r. 176)
A
Titania
B
nepos Cadmi
C
nemus ignotum
D
lucum

Slide 22 - Quiz

Wat is het antecedent van Qui (r. 177)?
A
illum
B
fata
C
antra
D
ingesloten

Slide 23 - Quiz

Leg uit dat er sprake is van inversie bij Qui simul intravit (r. 177)

Slide 24 - Open question

nom
gen
dat
acc
abl
Qui
fontibus
antra
nudae
pectora
nymphae

Slide 25 - Drag question

antra (r.177) is dichterlijk meervoud. Hoe had je dat kunnen opmaken uit het voorafgaande?

Slide 26 - Open question

Het ppp viso (r.178) congrueert met:
A
Qui
B
fontibus
C
sua pectora
D
viro

Slide 27 - Quiz

Hoe noemen we de constructie die deze twee woorden vormen?

Slide 28 - Open question

viso (178) t/m suis (181)
Hier is er sprake van een trikolon. De nymfen reageren namelijk als volgt op het zien van Actaeon:
- sua pectora percussere
- subitisque ululatibus omne implevere nemus
- circumfusaeque Dianam corporibus texere suis;


Slide 29 - Slide

pectora
ululatibus
nemus
corporibus
Dianam
subitis
sua
omne

suis

Slide 30 - Drag question

Waarmee congrueert
circumfusae (r. 180)?

Slide 31 - Open question

Naar wie of wat verwijst suis (r.181)?
A
corporibus
B
Dianam
C
nymphae
D
Qui

Slide 32 - Quiz

altior (181) eindigt op -ior. Welke vorm is dit dus?

Slide 33 - Open question

Welke naamval en functie heeft illis (181)?
A
dat-meewerkend voorwerp
B
dat- commodi
C
abl-separationis
D
abl-comparationis

Slide 34 - Quiz

Naar wie of wat verwijst illis (r. 181)?
A
De nymfen
B
Diana
C
Actaeon
D
de lichamen

Slide 35 - Quiz