Ik kan uitleggen wie Karel de Grote was en wat hij heeft gedaan.
Ik kan uitleggen wie Willibrord was en wat hij wilde bereiken.
Ik weet wat geestelijken zijn en wat zij doen binnen de kerk.
Ik kan uitleggen hoe mensen graaf werden in de tijd van Karel de Grote.
Ik kan het verschil tussen heren en horigen benoemen.