Herhaling taalverzorging

Herhaling taalverzorging
werkwoorden, de- en het-woorden, leestekens
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Herhaling taalverzorging
werkwoorden, de- en het-woorden, leestekens

Slide 1 - Slide

Werkwoorden

Slide 2 - Slide

Een werkwoord is een ...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
woordsoort
C
bijwoord
D
lidwoord

Slide 3 - Quiz

Een werkwoord zegt ...
A
wat iets of iemand doet, of wat er gebeurt
B
wat je moet doen
C
wat iemand zegt
D
niks belangrijks

Slide 4 - Quiz

In een zin staat/staan minimaal ... werkwoord(en)
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Hoe kun je een werkwoord herkennen?
A
door de zin hardop voor te lezen
B
door alle werkwoorden uit je hoofd te leren
C
door het werkwoord in verschillende werkwoordsvormen te veranderen
D
door goed op te letten

Slide 6 - Quiz

Zet vijf bestaande werkwoorden op een rijtje

Slide 7 - Open question

In welke zin is 'voetbal' een werkwoord?
A
De voetbal ligt in de gracht.
B
Ik voetbal met mijn buurmeisje.

Slide 8 - Quiz

De- en het-woorden

Slide 9 - Slide

In het Nederlands heb je de-woorden en het-woorden.
Wat kun je doen als je niet weet of een woord een de-woord of een het-woord is?
A
gokken
B
je buurman vragen
C
in een woordenboek opzoeken
D
niks

Slide 10 - Quiz

afspraak
De
Het
De
Het
hamburger
bureau
gitaar
schema
De

Slide 11 - Drag question

Kies het juiste woord:
Ik vind dit/deze dure schilderij verschrikkelijk lelijk.
A
dit
B
deze

Slide 12 - Quiz

Zou je dat/die opsomming op het toetsblad willen overnemen?
A
dat
B
die

Slide 13 - Quiz

Vannacht hebben graffitispuiters deze/dit tag op de muur gezet.
A
deze
B
dit

Slide 14 - Quiz

Leestekens

Slide 15 - Slide

Je gebruikt een hoofdletter... (meerdere antwoorden mogelijk)
A
aan het begin van een zin
B
bij namen
C
bij de maanden van het jaar
D
bij dagen van de week

Slide 16 - Quiz

Wanneer gebruik je een punt?

Slide 17 - Open question

Wanneer gebruik je een vraagteken?

Slide 18 - Open question

Wat geef je met een uitroepteken?

Slide 19 - Open question

Herschrijf de volgende zin:
willem en sophie zijn al dertig jaar bevriend

Slide 20 - Open question

Herschrijf de volgende zin:
marieke uit gelderland heeft nog niet gebeld, toch

Slide 21 - Open question

Heb je nog een vraag
over de toets?
Schrijf hem op!

Slide 22 - Mind map