-
vraagwoorden (hoe, wat, waarom etc.)
- dagen vd week, maanden vh jaar
- getallen, rangtelwoorden (2019, eerste, derde)
- tijdsaanduidingen (morgen, volgend jaar, gisteren, afgelopen jaar etc.)
- bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw etc.)
- lijdend + meewerkend voorwerp (Ik geef HET aan HEM)
- veel voorkomende tijden (ik eet/ik ga eten/ik zou willen eten/ik heb gegeten/ik at)
- veel gebruikte werkwoorden (willen/kunnen/zeggen/doen/spelen/etc.)
- zinnen waarmee je kan vragen om verduidelijking
- handige woordjes (veel, weinig, groot, klein, een beetje, een aantal, de meeste, etc.)
- voorzetsels (na, voor, op, etc. )
- ...?