52. Thema 7, week 1 Les 2: Aanwijzend voornaamwoord

Welke lidwoorden ken jij?
1 / 39
next
Slide 1: Open question
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welke lidwoorden ken jij?

Slide 1 - Open question

Zet de woorden in de goede rij!
de-woorden
het-woorden
stoel
plan
haar
lippenstift
kam
potlood
tafel
föhn
oogschaduw
shampoo
spiegeltjes
oog
gezicht
parfum

Slide 2 - Drag question

Welke aanwijzende voornaamwoorden ken jij?

Slide 3 - Open question

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
Wanneer is dit monument gemaakt?

Slide 4 - Open question

Doel van de les:
Jullie kunnen een aanwijzend voornaamwoord herkennen, benoemen en gebruiken in een zin.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 7 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Ik pak deze schep wel morgen.

Slide 8 - Open question

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Ik loop achter die man aan.

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Welke aanwijzende voornaamwoorden horen bij het lidwoord
de

Slide 13 - Open question

Welke aanwijzende voornaamwoorden horen bij het lidwoord
het

Slide 14 - Open question

deze hond 
dit hondje
die hond
dat hondje
Als iets dicht bij je is gebruik je deze of dit.
Als iets verder van je is gebruik je die of dat.

Slide 15 - Slide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Slide 16 - Open question

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Slide 17 - Open question

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Slide 18 - Open question


A
dit
B
deze
C
dat
D
die

Slide 19 - Quiz


A
dit
B
deze
C
dat
D
die

Slide 20 - Quiz


A
dit
B
deze
C
dat
D
die

Slide 21 - Quiz


A
dit
B
deze
C
dat
D
die

Slide 22 - Quiz

Waar zie ik 2 aanwijzend voornaamwoorden voor
DICHTBIJ.
A
Deze, Die
B
Dit, Dat
C
Dit, Deze
D
Die, Dat

Slide 23 - Quiz

Dichtbij of verder weg
Past dit truitje je nog?
A
dichtbij
B
verder weg

Slide 24 - Quiz

Dichtbij of verder weg
Of zit dat vest beter?
A
dichtbij
B
verder weg

Slide 25 - Quiz

Dichtbij of verder weg
Deze broek zit erg lekker.
A
dichtbij
B
verder weg

Slide 26 - Quiz

Dichtbij of verder weg
En dat jasje staat er leuk bij.
A
dichtbij
B
verder weg

Slide 27 - Quiz

Dichtbij of verder weg
Maar deze schoenen vind ik echt niet mooi.
A
dichtbij
B
verder weg

Slide 28 - Quiz

Deze
Die

Slide 29 - Drag question

Slide 30 - Drag question

Slide 31 - Drag question

Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in:

....paaseitje hier is veel groter dan dat eitje daar.
A
deze
B
dat
C
die
D
dit

Slide 32 - Quiz

Welk aanwijzend voornaamwoord hoort op de stipjes?
Sanne bladert door .... boek.
A
die
B
dat

Slide 33 - Quiz

Welk aanwijzend voornaamwoord hoort op de stipjes?
In .... hoofdstuk staan tips.
A
dit
B
deze

Slide 34 - Quiz

Welk aanwijzend voornaamwoord hoort op de stipjes?
.... tips gaan over een verzorgd uiterlijk.
A
Die
B
Dat

Slide 35 - Quiz

Welk aanwijzend voornaamwoord hoort op de stipjes?
.... meisje heeft er veel aan gehad.
A
Deze
B
Dit

Slide 36 - Quiz

Welk aanwijzend voornaamwoord hoort op de stipjes?
Misschien heeft .... jongen er ook wat aan.
A
dat
B
die

Slide 37 - Quiz

Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 38 - Open question

TAAL
Maak het werkblad.

Klaar:
taalblobs

Slide 39 - Slide