2HVa les 1

Welkom 2HVa
Leg al je spullen vast op tafel.
Ga lekker zitten en luister goed, duik in de wereld van ons verhaal...

Tot over 10 min ;-)
timer
10:00
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom 2HVa
Leg al je spullen vast op tafel.
Ga lekker zitten en luister goed, duik in de wereld van ons verhaal...

Tot over 10 min ;-)
timer
10:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

een uitdrukking
We hadden net afgesproken dat we naar de Mac zouden gaan, maar Gijs gooide ineens zijn … tegen de krib.

Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

een uitdrukking
de uitdrukking is: je kont tegen de krib gooien.

Betekenis:  ’ineens dwars gaan liggen’. Ineens roepen dat je het er niet mee eens bent’.

Slide 3 - Slide

Kont is goed.
De uitdrukking is: ‘je kont tegen de krib gooien’. Daarmee wordt bedoeld: ’ineens dwars gaan liggen’. Ineens roepen dat je het er niet mee eens bent’.
Krib is een ouderwets woord voor een voederbak voor dieren, zoals paarden. Als een paard geen zin heeft om uit de stal te komen, loopt het achteruit. Dan kan het gebeuren dat het paard zijn kont tegen zijn voederbak (‘krib’) aan loopt.
weetjes van een uitdrukking
Krib is een ouderwets woord voor een voederbak voor dieren, zoals paarden. Als een paard geen zin heeft om uit de stal te komen, loopt het achteruit. Dan kan het gebeuren dat het paard zijn kont tegen zijn voederbak (‘krib’) aan loopt.

Slide 4 - Slide

Kont is goed.
De uitdrukking is: ‘je kont tegen de krib gooien’. Daarmee wordt bedoeld: ’ineens dwars gaan liggen’. Ineens roepen dat je het er niet mee eens bent’.
Krib is een ouderwets woord voor een voederbak voor dieren, zoals paarden. Als een paard geen zin heeft om uit de stal te komen, loopt het achteruit. Dan kan het gebeuren dat het paard zijn kont tegen zijn voederbak (‘krib’) aan loopt.
planning van vandaag
  • lezen
  • planning t/m meivakantie
  • Grammatica Redekundig ontleden: wat weet jij al?
  • aan de slag

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

lesdoel
  • je hebt een overzicht van de de planning t/m meivakantie
  • je hebt inzicht in je eigen kennis/vaardigheid van redekundig ontleden tot op dit moment


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

planning t/m meivakantie
Dat wat moet:
  • week 11/12: inleveren verfilming gedicht
  • week 12: PO fictie (gedurende 3 lessen)
  • week 16: toets Grammatica WS én ZD

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

planning t/m meivakantie
  • week 10: start Gram ZD: ow/pv
  • week 11: ww gez en nw gez
  • week 12: po fictie/literatuur
  • week 13: lv/mv/bwb
  • week 14: HZ BZ en enkelvoudige/samengestelde zinnen 
  • week 15: proeftoets
  • week 16: Topweek toets

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Grammatica
  • Redekundig ontleden: zinsdelen benoemen
  • Taalkundig ontleden: woordsoorten benoemen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Elk stukje hoort erbij
Elke stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.
Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

kleine quiz
Jullie zijn bij NE vorig jaar gekomen t/m het gezegde, FA, DU en EN iig ow/pv/gez.

Houd zelf bij hoeveel vragen je goed / fout had!

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat is redekundig ontleden ?
A
ontleden
B
ontleden van de zinsdelen
C
ontleden van de woordsoorten
D
iets met grammatica

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is stap 1 van het redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen zetten
D
werkwoordelijk gezegde zoeken

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
de zin vragend maken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd)
D
A, B en C

Slide 15 - Quiz

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is stap 2?
A
onderwerp benoemen
B
werkwoordelijk gezegde benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoe zet je de zinsdeelstrepen?

Slide 17 - Mind map

zinsdeelproef:
alle woorden die samen vóór de pv geplaatst kunnen worden (met behoud van de betekenis van de zin) vormen samen een zinsdeel.
Als je alle strepen hebt gezet (dus de zin opgesplitst hebt in delen) dan ga je die benoemen.

wat is de stap na de zinsdeelstrepen?
A
lijdend voorwerp benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
onderwerp benoemen
D
bijwoordelijke bepaling benoemen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Hoe vind je het onderwerp?
A
wie of wat + PV?
B
met wie of wat + PV?
C
getalproef
D
aan wie of voor wie + PV?

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Stap 4 is het gezegde.
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
A
is hetzelfde als de PV in de zin
B
PV + alle andere werkwoorden in de zin

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Benoem het ww gez in de volgende zin:
Wij hebben hem nooit meer gezien.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Benoem het ww gez in de volgende zin:
Daan zit de hele middag te appen.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Benoem het ww gez in de volgende zin:
Ellen is de hele avond aan het bellen.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Werkwoord!
  • drukt een handeling, situatie of gebeurtenis uit
  • kun je vervoegen (ww spelling)
  • het hele werkwoord heet: infinitief

Het werkwoord in de zin, is belangrijk om het gezegde juist te kunnen benoemen. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel soorten werkwoorden ken je uit woordsoorten? Geef alle namen.

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Wat is (de functie van) een koppelwerkwoord?

Slide 26 - Mind map

een werkwoord dat het onderwerp in de zin 'koppelt' aan een naamwoord.
Koppelwerkwoorden
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
dunken 
voorkomen

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Een naamwoordelijk gezegde (ng) bestaat altijd uit:
een werkwoordelijk deel
+
een naamwoordelijk deel.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

In een naamwoordelijk gezegde (ng)...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Benoem het ng in de volgende zin:
De president blijft geduldig.

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Benoem het ng in de volgende zin:
Charlie Bronson was een bekende filmster.

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Benoem het gezegde in de volgende zin:

Charlie Bronson was een half jaar in Europa.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Benoem het gezegde in de volgende zin:
Mijn ouders zijn in Parijs geweest.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Benoem het gezegde in de volgende zin:
Willem heeft een souvenir gekocht.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

jouw score
> 5 fouten? Lees de stappen nog eens door, maak oefeningen, bestudeer je fouten en stel vragen 

< 5 fouten, > 2 fouten? Lees de stappen nog eens door, maak oefeningen, nakijken: zie je de fout?

< 2 fouten? Wat was je fout? Lezen of weten?

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Wat ging er goed? Wat kan er beter? Ik hoor graag jouw feedback!

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

bedankt, tot straks!

Slide 38 - Slide

This item has no instructions