Eindtoets

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Hoofdstuk 6 Geluid

• Deze toets bestaat uit 33 vragen. Hiervan zijn er 15 meerkeuzevragen en 18 open vragen.
• Selecteer bij de meerkeuzevragen 1 antwoord, tenzij anders aangegeven.
• Voor deze toets zijn maximaal 80 punten te behalen. Een groene vraag is 1 punt waard, een gele vraag 2 punten, een rode vraag 3 punten en een paarse vraag 4 punten.
• Je hebt 1 lesuur (45 minuten) de tijd om de toets te maken.

Veel succes!

Geluid ontstaat als een geluidsbron trillingen maakt. Wat is geen geluidsbron?

1. De stembanden
2. Een luidspreker
3. Een motor
4. Het trommelvlies

In de ruimte tussen de sterren kun je geen geluid horen. Hoe komt dit?

1. Er zijn geen geluidsbronnen
2. Er zijn geen geluidsontvangers
3. Er is geen tussenstof
4. Er is geen zwaartekracht

Geluidsnelheid verschilt per tussenstof. Wat is de geluidsnelheid in lucht?

1. 343 kilometer per uur
2. 343 meter per seconde
3. 3430 kilometer per uur
4. 3430 meter per seconde

Welke twee uitspraken over geluid zijn waar? (selecteer 2 antwoorden)

1. Een geluidsbron bevat zintuigcellen
2. Geluid kan zich alleen door lucht verplaatsen
3. Het trommelvlies geeft geluidstrillingen door
4. Voor geluid zijn altijd trillingen nodig

Een voorwerp trilt met een bepaalde frequentie. Wat weet je over de toon als je de frequentie weet? (selecteer 2 antwoorden)

1. De geluidsterkte van de toon
2. Het aantal trillingen per seconde
3. Hoelang de toon blijft klinken
4. De hoogte van de toon

Een stemvork heeft een frequentie van 400 Hz. De stemvork trilt dan:

1. 400 keer per seconde
2. 400 keer per minuut
3. 400 keer per uur
4. 400 keer per dag

Wat doet een oscilloscoop?

1. Geluid opnemen
2. Geluidsterkte meten
3. Toonhoogtes vergelijken
4. Trillingen zichtbaar maken

Ouderen krijgen vaak gehoorproblemen. Waardoor komt dit vooral?

1. Hoge tonen harder gaan klinken
2. Lage tonen zachter gaan klinken
3. Hoge tonen minder goed te horen zijn
4. Lage tonen minder goed te horen zijn

Aan geluidsgolven is te zien wat de geluidsterkte is van een geluid. Een harde toon:

1. Heeft een grotere amplitude dan een zachte toon
2. Heeft een kleinere amplitude dan een zachte toon
3. Trilt minder vaak per seconde dan een zachte toon
4. Trilt vaker per seconde dan een zachte toon

Beneden de gehoordrempel:

1. Hoor je geen geluid
2. Begin je geluid net te horen
3. Hoor je wel geluid, maar doet het pijn
4. Hoor je wel geluid, maar doet het geen pijn

Te hard geluid is slecht voor je. Vanaf welke geluidsterkte loopt je gehoor zeker schade op?

1. 70 dB(A)
2. 80 dB(A)
3. 140 dB(A)
4. 160 dB(A)

Tegen geluidshinder van het verkeer kunnen verschillende maatregelen worden genomen. Een voorbeeld van een maatregel bij de bron is:

1. Een geluidswal plaatsen
2. Geluidsarm asfalt gebruiken
3. Geluidsisolatie in woningen plaatsen
4. Grote bedrijfsgebouwen langs de weg plaatsen

Vanaf welke geluidsterkte loopt je gehoor schade op als je er regelmatig en/of langdurig aan blootgesteld wordt?

1. 70 dB(A)
2. 80 dB(A)
3. 140 dB(A)
4. 160 dB(A)

Een gitaarsnaar voert in een halve minuut 6000 trillingen uit. Wat is de frequentie van deze trillingen? Schrijf de hele berekening op.

Welke toon is het zachtst? Leg je antwoord uit.

Uit twee luidsprekers komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen staat hiernaast. Welke toon is het hoogst? Leg je antwoord uit.

Trilling P heeft een trillingstijd van 0,02 seconden. Bereken de frequentie van deze toon. Schrijf de hele berekening op.

Trilling Q heeft een trillingstijd van 0,005 seconden. Bereken de frequentie van deze toon. Schrijf de hele berekening op.

In de figuur hiernaast zie je twee oscilloscoopbeelden staan. Vergelijk deze twee tonen met elkaar. Wat weet je van de toonhoogte en geluidsterkte van beide tonen? Leg je antwoord uit.

Er wordt een nieuwe snelweg aangelegd. Deze komt vlak langs een woonwijk. De bewoners zijn bang voor geluidsoverlast. De overheid belooft echter dat er alles aan wordt gedaan om de geluidsoverlast te verminderen. Noem een voorbeeld van een maatregel die bij de bron kan worden genomen.

Noem een voorbeeld van een maatregel die bij de ontvanger kan worden genomen.

Geleerden hebben ontdekt dat dolfijnen diep in de zee geluid maken en zo met elkaar ‘praten’. Door welke tussenstof verplaatst het geluid van de dolfijnen zich?

In het dolfinarium roepen trainers de dolfijnen soms met behulp van een fluitje. Door welke tussenstoffen verplaatst het geluid zich dan?

Hoelang doet geluid erover om door 4 kilometer ijzer te reizen? de geluidssnelheid door ijzer is 5100 m/s. Rond af op 1 decimaal

Pieter kijkt uit zijn raam als het stormt. Eerst ziet hij een lichtflits, en 5,3 seconden later hoort hij de klap. Hoever is het onweer van hem vandaan? rond af op 1 decimaal

Een vleermuis vliegt door een grot en zendt een signaal uit. Dit signaal kaatst tegen de muur terug en het duurt 3,2 seconden voor de vleermuis de echo weer hoort. Hoever is de vleermuis van de muur vandaan? rond af op 1 decimaal

Einde toets