Werkwoorden Lowan Familie en Vrienden

werkwoorden
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

werkwoorden

Slide 1 - Slide

hebben 
Ik heb de tas.
zijn
ik ben op school 
Wij zijn op school.

Slide 2 - Slide

hebben
ik heb
jij heb
hij heeft 
zij heeft

wij hebben
jullie hebben
zij hebben
zijn
ik ben
jij bent
hij is
zij is

wij zijn
jullie zijn
zij  zijn 

Slide 3 - Slide

heten
tellen

Slide 4 - Slide

heten   = de naam 
ik heet mevrouw Ludema  
jij heet
hij heet
zij heet

wij heten
jullie heten
zij heten
tellen       1,2,3,4,5,
ik tel
jij telt
hij telt
zij telt

wij tellen
jullie tellen
zij tellen

Slide 5 - Slide

wij lopen in het bos 
wij gaan naar de supermarkt 

Slide 6 - Slide

lopen
ik loop
jij loopt
hij loopt
zij loopt 

wij lopen
jullie lopen
zij  lopen 
gaan
ik ga
jij gaat
hij gaat 
zij gaat 

wij gaan
jullie gaan
zij gaan 

Slide 7 - Slide

luisteren
maken

Slide 8 - Slide

luisteren

ik luister
jij luistert
hij ?
zij ?
wij ?
jullie luisteren
zij ?
maken

ik maak
jij maakt
hij ?
zij ?
wij maken
jullie ?
zij maken

Slide 9 - Slide

luisteren
Hij ............... naar de docent.

Slide 10 - Open question

maken
Wij ....................... een tekening.

Slide 11 - Open question

lopen
Ik ....................... naar school.

Slide 12 - Open question

gaan
Ik ..................... naar huis.

Slide 13 - Open question

tellen
Zij ................... de appels.

Slide 14 - Open question

Kies de goede woorden.

Sleep ze naar het goede vak.

Slide 15 - Slide

ik
hij
tel
heb
telt
heeft

Slide 16 - Drag question

wij
hij
gaan
heten
heet
gaat

Slide 17 - Drag question

ik
jij
maakt 
luistert
maak 
luister

Slide 18 - Drag question

jij
jullie
zijn
lopen
bent
loopt

Slide 19 - Drag question

ik
hij/zij
ben
knip 
knipt
zeg 
heeft

Slide 20 - Drag question

ik
hij
jij 
ben
knip 
knipt
zeg 
heeft
bent 
heet

Slide 21 - Drag question

Kies A of B!

Slide 22 - Slide

Ik ........ een vriend.
A
heb
B
heeft

Slide 23 - Quiz

Ik .......... naar de docent.
A
luistert
B
luister

Slide 24 - Quiz

Ik .......... een opdracht.
A
maken
B
maak

Slide 25 - Quiz

Ik .......... mevrouw Ludema.
A
ben
B
zijn

Slide 26 - Quiz

Jij ......... de appels.
A
telt
B
tel

Slide 27 - Quiz

jij
A
zijn
B
bent

Slide 28 - Quiz

Jij ......... de opdracht.
A
maakt
B
maak

Slide 29 - Quiz

knippen 
ik knip
jij knipt
hij zij knipt  
wij knippen 

ik knip met de schaar 
 

Slide 30 - Slide

Wij.......op een bruiloft.
A
ben
B
is
C
zijn
D
bent

Slide 31 - Quiz

Wij.......een auto.
A
heeft
B
hebben
C
hebt
D
heef

Slide 32 - Quiz

Jullie ......naar school.
A
gaat
B
gaan
C
ga
D
gat

Slide 33 - Quiz

Jullie.........naar de bus.
A
lop
B
loop
C
loopt
D
lopen

Slide 34 - Quiz

Jullie............. in de klas.
A
zijn
B
bent
C
is
D
ben

Slide 35 - Quiz

Jullie...... over de toets.
A
praat
B
praten
C
prat
D
praaten

Slide 36 - Quiz

Mijn moeder. .......... 10 kinderen
A
heeft
B
hebt
C
heb
D
hebben

Slide 37 - Quiz

Jullie........iets tegen de docent.
(praten)
A
zegen
B
zeggen
C
zegt
D
zeg

Slide 38 - Quiz

Jullie .......... je geld.
A
telen
B
tel
C
tellen
D
telt

Slide 39 - Quiz