This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Welkom A1b!
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik verwijswoorden juist gebruiken.
Aan het eind van de les kan ik meervouden die eindigen op -s correct schrijven.
Aan het eind van de les kan ik onvoltooide en voltooide deelwoorden correct spellen.
Slide 2 - Slide
Verwijswoorden H4
Wat vind je van de onderstaande tekst?
Mo ging vandaag naar de tandarts. Bij de tandarts vroeg de assistente aan Mo of Mo zijn tanden goed gepoetst had. Mo zei tegen de assistente dat Mo zijn tanden goed had gepoetst. De assistente gaf Mo een complimentje en vroeg vervolgens of Mo gaatjes heeft. Mo zei tegen de assistente dat Mo geen gaatjes denkt te hebben.
Slide 3 - Slide
Verwijswoorden H4
Wat vind je van de onderstaande tekst?
Bij mijn ouders thuis staat een heel oude kast. Deze kast is niet alleen heel oud, maar deze kast is ook magisch. Op sommige momenten heeft de kast geen achterkant en kan je doorlopen naar een andere wereld. Mijn ouders twijfelen of ze de kast willen houden. Ik heb gezegd dat ze de kast niet weg mogen doen, maar ze geloven mij niet als ik zeg dat de kast bijzonder is.
Slide 4 - Slide
Verwijswoorden H4
Slide 5 - Slide
Verwijswoorden
Slide 6 - Slide
Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden. Waar verwijs 'haar' naar?
Slide 7 - Open question
Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij. Waar verwijs 'zijn' naar?
Slide 8 - Open question
Als je oud meubilair kwijt wil, moet je het op straat zetten. Waar verwijs 'het' naar?
Slide 9 - Open question
Welk verwijswoord hoort er in de volgende zin?
Omdat de school minder geld krijgt, neemt .... minder studenten aan.
A
het
B
ze
C
hij
D
die
Slide 10 - Quiz
Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik verwijswoorden juist gebruiken.
Aan het eind van de les kan ik meervouden die eindigen op -s correct schrijven.
Aan het eind van de les kan ik onvoltooide en voltooide deelwoorden correct spellen.
Slide 11 - Slide
Wat is het meervoud van zee?
A
zees
B
zeeën
C
zeën
D
zeeen
Slide 12 - Quiz
Wat is het meervoud van bacterie?
A
bacteries
B
bacterieën
C
bacteriën
Slide 13 - Quiz
Wat is het meervoud van knie?
A
knies
B
knieën
C
kniën
Slide 14 - Quiz
Meervoud op -s H4
Weet je nog? Zn kunnen een meervoud hebben op –en of -s.
Taart – taarten, schijf – schijven, muis – muizen
Lastige gevallen:
Woord op –ee: mv + ën 🡪 idee – ideeën
Woord op –ie: mv +ën of +n 🡪 theorie -> theorieën
let op klemtoon: 🡪 olie -> oliën
Slide 15 - Slide
Meervouden op -s H4
Regels meervoud op -s:
Schrijf een –s achter het enkelvoud: egel – egels, tante – tantes
Schrijf een –’s achter het enkelvoud:
- Bij woorden op –a, -i, -o, -u of –y lama – lama’s, baby – baby’s
- Bij afkortingen wc – wc’s, tv – tv’s
Slide 16 - Slide
Meervouden op -s H4
Let op:
Bij twee of drie klinkers die samen één klank vormen schrijf je de –s aan het woord vast.