bk NN cursus 5 grammatica woordsoorten herkennen

DOEL

Je kunt de volgende woordsoorten herkennen:

- zelfstandige naamwoorden
- lidwoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- voorzetsels



Woordsoorten
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

DOEL

Je kunt de volgende woordsoorten herkennen:

- zelfstandige naamwoorden
- lidwoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- voorzetsels



Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

zelfstandig naamwoord: znw

Slide 3 - Slide

Waar staat GEEN zelfstandig naamwoord?
A
bloemen
B
hapjes
C
regenen
D
paard

Slide 4 - Quiz

Waar staat WEL een zelfstandig naamwoord?
A
mooi
B
loop
C
kapot
D
huis

Slide 5 - Quiz

lidwoord
  • Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord

  • Let op: soms hoort het bij een werkwoord en is het een onderwerp: het sneeuwt, het regent.

Schrijf: lw

Slide 6 - Slide

Het waait.

Het =
A
Een lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 7 - Quiz

Waar staat geen lidwoord?

A
Het meisje
B
De huizen
C
Het regent
D
Een automonteur

Slide 8 - Quiz

Waar staat WEL een lidwoord?
A
Het sneeuwt
B
Het is donker
C
Het hagelde gister
D
Het jongetje

Slide 9 - Quiz

Werkwoorden:
-Zijn dingen die je kunt doen: lopen, fietsen, bakken
-Er gebeurt iets: Het sneeuwt buiten (SNEEUWEN)
-Iemand IS iets: Piet is bakker (van het werkwoord ZIJN)
-Werkwoorden kunnen veranderen en geven de tijd aan: 
   Ik loop naar school, ik liep naar school

Schrijf: ww

Slide 10 - Slide

Wat is GEEN werkwoord?
A
lopen
B
huil
C
danste
D
de fiets

Slide 11 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Staat voor of achter een zelfstandig naamwoord:  
  • Dat was een leuke vakantie. 
  • De vakantie was leuk.

Schrijf: bvn

Slide 12 - Slide

Welke zin heeft een bijvoeglijk naamwoord?
A
Hij kijkt naar het bord.
B
Hij kijkt naar het bord en lacht.
C
Hij kijkt naar het bord met de lange woorden.
D
Hij kijkt naar het bord en vergeet te schrijven.

Slide 13 - Quiz

voorzetsels
Vertellen iets over de plaats.

Schrijf: vz

Slide 14 - Slide

Welke woordsoort:?
man = ?

Slide 15 - Open question

Welke woordsoort:?
aardig = ?

Slide 16 - Open question

Welke woordsoort:?
Het regent. Regent = ?

Slide 17 - Open question

Welke woordsoort:?
de regen. Regen = ?

Slide 18 - Open question

Welke woordsoort:?
over= ?

Slide 19 - Open question